CVII. Hoofd-stuk. Capillus Veneris Verus, ofte opregte Vrouwen-hair.
DIt kruidjen werd mede Polytrichum en Adianthum Nigrum genoemt, is een laag gewas, van vier vingeren breete hoog; de stammetjes en steeltjes zyn begroent met kaale, harde, duister-bruin roode, blinkende, ongeschikt geplaatste, gesnippelde en gekertelde blaadjes; heeft geen bloemtjes ofte merkelyk zaad, maar plant sig door de wortel voort.
Het is het geheele jaar groen, maar in 't begin van Lente krygt het wederom nieuwe blaadjes. Het wast aan oude Stads-muuren en toorens, daar het vogtig en schaduwagtig is.
Ik moet seggen, dat de kragten deses kruids my onbekend zyn: dog de bladen gedroogt en gestooten, en daar een vinger-hoed vol van ingegeven, doen de buik-loop stillen. Gemeenlyk werd het tegens de borst-qualen en tegens het Graveel gebruikt: maar de reden daar van, vind ik niet. Hierom maakt men daar kooksels af en Syropen, als is de Syroop van Rhabarber, Soet-houdt, Hysop, Jujuben, enz. maar dese doen meer nadeel dan voordeel.