XCVI. Hoofd-stuk. Bursa Pastoris, Teskens-kruid, Borsekens-kruid.
DE Bursa Pastoris, wast langs de wegen, en in de Moes-hoven als een onkruid: het verscheelt veel in groote, na dat het een goede ofte dorre aarde aantreft: want het groote is wel een voet hoog, de middelsoort een halve, en de kleinste een vinger hoog. De plant blyft des Winters over, en geeft heel vroeg zyn bloemtjes. Het heeft dan lange en diepgekorve groene blaadjes, de rakette byna gelyk; dog de kleine is gekorven tot aan de middel-ribbe toe, en yder gedeelte der kervinge is niet spits-toeloopende, maar rond: en dese bladen leggen in 't rond op d'aarde neder: uit het midden deser blaadjes rysen eenige ronde en taeije Stammetjes, met zyd-takjes boven, die mede eenigsins beblaad zyn, maar soo diep niet gekorven: op het bovenste van yder takjen komen van onderen tot boven toe met veele seer kleine vier-bladige witte bloemtjes, en dat van het begin der Lente, tot dat de Winter nadert, toe: d'onderste onderwylen veranderen in platte zaad-tasjes, gelykende yder na een hertjen, ofte Herders-tasjen, in welke bruin zaad is, 't welk sig van selver genoegsaam voortsaaid, en in het toekomende jaar een nieuwe plant vertoont, verdragende onderwylen de koude Winter. De wortel is veselagtig.
Het is een weinig scherp van smaak, en agte het mede onder de Scheur-buiks-kruiden, voornamelyk het zaad. Men agt het goed om allerlei bloed-vlieten te stelpen, als mede den Buik-loop, maar soude my daar niet op derven vertrouwen: alhoe-