jes, een van onder en een van boven beset: de bloem eigentlyk is een-bladig, groot en breed, aan beide zyden omgekrult, hier na volgen de Peultjes, in welke breed, plat en geel zaad in is. Heeft een swarte, dog van binnen witte wortel, welke een lymig sap in sig heeft. De wortel plant zyn selven voort: alhoewel mede door zaad werd aangeteelt. Dese vind men alhier alleen in de Hoven der liefhebbers. Sy bloeijen beide de geheele Somer door: gevende tegens de Herft haar zaad.
De Wilde is de vorige seer gelyk, maar groeid lager, en de bladen zyn rouw, hard, en oneffen, rontom met stekende doornen beset, soo dat men de bladen sonder hand-schoen niet behoeft aan te tasten. Dese werd van d'Italiaanse Zee-kusten alhier in de Hoven gebragt; en bloeyd mede de geheele Somer door. Sy wasschen alhier in de kruid-beminners Hoven, en bloeijen in de Somer.
De bladen der Tamme, werden gehouden onder de vermorwende kruiden, en daarom kan men die in Pappen doen, om de hardigheden te vermorwen: ook kan het kooksel dienen om in de buik-pynen in de darmen te speuten. Wyders werd deselvige nooit gebruikt, te meer alsoo het kruid hier wat te kostelyk valt. De Beeld-houwers, Schilders, enz. plegen na de gedaante deser bladen de hoofden van Pylaren enz. mede te vercieren.