Den Neder-landschen herbarius ofte kruid-boek der voornaamste kruiden
(1698)–Steven Blankaart– Auteursrechtvrij
[pagina 88]
| |
afgaande Artichok, welke verwildert en doornagtig werd. D' Artichokken hebben groote, lange, breede, aan beide zyden diep-gesneden, sonder doornen, (ten sy selden) groene asch-koleurige ofte gryse bladen. Uit het midden deser bladen schiet een dikke groene steel, somtyds wel een elle hoog, op welkers bovenste een Pyn-appels gewyse groene bol komt, bestaande als uit veele schilferen ofte schelpen, op welkers uiterste altyd een doorntjen is; welke op dese stam staat, werd de Moer genoemt. Diergelyke steelen schieten aan de zyden mede van dese Moeder-stam, alle met kleinder bladen beset, en yder brengt mede soodanigen Pyn-appels gewysen bol voort, dog kleinder, en zyn als Kinderen van de Moeder. Na dat dese bol zyn volkomen wasdom gekregen heeft, gaat die allenxkens open, waar uit veele paarse blauwagtige draadjes voortkomen, zynde de Bloem, waar na een vry groot langwerpig en vry dik zaad voortkomt, dat tusschen de wolligheid, (gelyk als dat van andere Distels) verscholen legt. Eer dese vrugt bloeyd, heeft hy van onderen een breede witte en vaste schyf, die men de Stoel noemt, waar op d'onrype witte Bloem sit, het hair genaamt, die wederom met kleine, dunne purpere blaadjes bekleed is, en allenxkens grooter en grooter werdende, volgen de groene. D'andere verwilderde heeft lange, groote, geklove en seer gesnippelde bladen, en is voorts de vorige seer gelyk, maar de vrugt is kleinder, en de schelferen met de punten der bladeren zyn met seer vinnig stekende doornen beset. Beider wortelen zyn vry dik en lang. Dese heb ik dry ellen hoog sien groeijen. Sy werden alle jaren voortgeplant, en noit ge- | |
[pagina 89]
| |
saait, dan van vreemt saad; maar 't is geraadsaamst die hier van de Moer-plant af te scheuren, en in een goede gemiste aarde te planten. Sy groeijen alhier alleen in de Hoven, werden des Winters, om haar teederheid met stroo bedekt, want sy niet wel tegen de koude konnen. Hare vrugten heeft men gemeenlyk in de Oogst-maand, ten ware men de Moer-plant liet staan, dan heeft men die vroeger. Dese Artichokken kan men tot diep in de Winter houden, wanneer men die by de steelen ophangt. Ook kan men de steelen een geheel jaar bewaren, soo men die een weinig opkookt, in een vaatjen ofte keulse pot legt, en daar een bodem gesmolte boter opgiet. Wanneer men dan tot zyn gebruik daar eenige uitgenomen heeft, soo bedekt men die wederom met gesmolte boter. Hier te Lande werden sy meest gesoden gegeten, gelyk bekend is; maar andere eten de steelen rauw met peper en sout. Sulx doen sy mede de ribben der bladeren, wanneer die door de Hoveniers, gelyk men d'Endivie doet, bequaam gemaakt werden. Wanneer de Bloemen in heete soete melk gesmeten werden, doen sy de melk seer sagt stremmen, het welk een beter stremsel is, als ik nog eenige weet. Hier te Lande heeft dit gewasch geen Geneeskundig gebruik, alhoewel de Kruid-beschryvers daar veel van seggen: alleenig meint men dat sy de lust tot byslapen verwekken, want het een sterk voedsel geeft, alsoo het gemeene spreek-woord segt: Facit ad Coitum. |
|