LII. Hoofd-stuk. Arthanita, ofte Cyclamen, Verkens-brood.
ALhoewel daar veele soorten by de Liefhebbers werden getoont, sullen wy maar dry soorten beschrijven. De gemeenste heeft bladeren, van gedaante als de Boom-veil, rontom de kanten wat saags-gewyse geschaart; van boven uit den groenen swartagtig, en sommige met witte vlekken, in 't midden wat witagtig. Van onderen of donker of bleik-purper. Uit de wortel, die raaps-gewyse is, van buiten swart en van binnen wit, wat plat, en rontom met veselen beset, komen dunne, en tengere steeltjens, op welkers bovenste een vyf, ses en sevenbladig bleik-purper bloemtjen voortkomt, staande met zyn spitse blaadjes na om hoog, en zyn holle zyde na om laag, hebbende weinig reuk, waar na de zaad-bolletjes volgen, en het steeltjen kronkelt sig om en om als een Wyngaarts-klawier.
De tweede heeft geen gehoekte ofte gekerfde blaadjes, maar rontom glad, een weinig spits toeloopende, donker groen van boven, en selden gespikkelt met vlekken, van onderen wat roodagtig purper; de bloemtjes zyn d'eerste soort gelyk, maar meer riekende. De wortel is de vorige gelyk, maar wat kleinder.
De derde heeft wel geen gehoekte blaadjes, maar evenwel aan de randen een weinig saags-gewyse getand; hebben mede vlekken, maar in 't midden swartagtiger dan d'eerste. De bloemtjes zyn sterker van reuk, en hooger purper van koleur. Ook is de knobbelige wortel kleinder, dan die van de tweede: sy groeijen alle weelderig alhier in de Hoven.
De twee eerste soorten vind men hier in de Bos-