LIV. Hoofd-stuk. Arum ofte Kalfs-voeten.
IN de bosschagien langs de Water-kanten, en Wallen der Steden, en onder de lommer van schadu-agtige plaatsen, ook wel in de Hoven, wast den Arum ofte Kalfs-voeten, hebbende eenige groote, effene, gladde, blinkende, breede en spits uitloopende bladeren, geteikent met verscheide swarte vlekken. Uit het midden van dese ryst een purpere ofte blauw-peers gevlekte steel, dog juist niet altyd; dese heeft de hoogte van een spanne meer ofte min. Heeft op zyn top een wyde open-gapende scheede, langwerpig als een Hasen-oor. Hier uit koomt voor eerst een lankwerpig purper-blauw koleurig Doddeken ofte Katteken voorschynt, dan komt daar een steel met wel vyftig groene besien uitkyken, welke allenxkens geel, maar daar na schoon rood werden, in welke gemeenlyk een en somwyls twee saden zyn. De wortel is knobbelagtig, hebbende nevens sig verscheide kleine afsetsels, wit van koleur.
De geslagt-teikenen zyn een naakt-stampertjen, in 't midden der Bloem, in plaats van een priemtjen; de Bloem bestaat uit een blad, aan de stoel der vrugten vast gehegt; het draagt besien, bestaande uit een week vlees, dat de saden omringt. Het heeft heele, en ongedeelde bladen, en daar door van de speer-wortel verschillende.
In de voortyd schieten de bladeren uit, en vervolgens de scheede met de besien in Wiede-maand, die, wanneer de bladeren afgevallen zyn, in Hoy-maand en Oogst-maand ryp werden.
De wortelen, werden gemeenlyk hier alleen van gebruikt; wanneer sy versch zyn, en wat afge-