jes bestaande, zyn tien of twaalf, aan de kanten veel grooter dan de middelste: alle rood van koleur.
De vyfde heeft een bruinder wortel, aan alle zyden sig uitschietende, met weinig knoopen. Hier uit ryst een steel ofte twee, hebbende wat hooger als zyn midden dry gesteelde bladen, de Hof Hanevoet gelyk, dog wat kleinder, en dese snippelen sig weder in eenige kleindere. Wat hooger komt een vyf ofte sesbladige, vry groote, witte, ofte uit den peersen roodagtige, het sy bleekere ofte wel hooger koleurige bloem. In 't midden is een klein, naakt, en rouw zaad-huisjen.
De sesde is de vorige van gedaante seer gelyk, dog in alles wat kleinder, maar de bloem is geel.
De sevende is de vorige soorten seer gelyk, maar de bladeren zyn als die van de klaver, dog aan de kanten geschaart, en spits toeloopende; groeijende ses ofte seven vingeren breete boven d'aarde. Op de top is de bloem.
De Anemone kend men in 't algemeen hier uit, dat de steel altyd dry bladen heeft, komende een bloeme op yder top, die daar na in stuifjes veranderen. Dese hebben veelderlei verscheidentheid en schoonheid van koleuren.
Alle dese soorten, met nog menigte andere, die wy niet beschryven, werden alhier te Lande nergens in het wilde gevonden, maar zyn alleenig in de Hoven der kruid-oefenaars te vinden. Sy wasschen geerne in een logtige warme logt, in een drooge en logtige aarde. Sy bloeijen alle in de Lente-tyd; en de bladen opgenomen zynde, werden bewaart, en in de natyd weder in de aarde geset, en des Winters met matten wel overdekt en bewaart. Dese kan men mede in potten en bakken Planten, en in de kagchels bewaren. Sy teelen meest voort door de wortel; want het zaad eenige jaren