XXV. Hoofd-stuk. Alnus ofte Elsen-boom.
DE Elsen-boom groeit wel redelyk hoog, met veele takken, maar werd niet heel dik. Syn hout is sagt, en om te branden van geen langen duur; maar kan in de aarde en onder het Water seer lange zyn stand houden: maar in de logt vermolmt en verrot het haast. De bast is donker bruin. De bladeren zyn soo groot als die van den Haselaar, glad en effen, hebbende een zoetagtige Gommigheid op haar, die sy uitsweeten. Rontom de kanten eeniger maten zaagsgewys dog niet diep: staande elk aan zyn steeltjen. In de plaats van bloemen krygen sy kattekens, en dan volgen de vrugten nog op sig selven, groeijende met haar vier ofte vyven by malkanderen: zynde schelferagtig, groen en hard, hebbende de gedaante van een Pyn-appel by na, dog soo spits niet; welke schilferen daar na heel bruin werden, en als een Pyn-appel open gaan, uit welke een klein en bruin-ros zaad valt.
Sy wasschen geern langs de slooten, waterige, veenige, en broekige plaatsen, maar in drooge hooge Landen, komen sy schraal voort. In de Gras-maand schieten sy haar botten en kattekens uit: en de bladen werden niet langsaam groot: in den Herfst tegens de Winter, gaat de vrugt open, en laat haar zaad vallen.
De bast en vrugt zyn dienstig tot poeder gebragt, om voor een bloed-stempend poeder gebruikt te werden: het dient mede om de Vrouwe vloeden en buik-vloeden te stoppen. Het kooksel suivert de mond van vuile stank, en bloedigheid in Scheur-