XXIV. Hoofd-stuk. Allium Montanum, ofte Berg-look.
DE Berg-look krygt uit zyn wortel een steel wel dry spannen hoog en wel een vinger dik, rond dog gestreept met voren, van boven tot beneden, van onderen paars-koleurig, en boven groen. Heeft dry ofte vier gezenuwde, breede, lange bladen, yder op zyn selven voortkomende. Op de top van dese steel koomt een heel rond bosjen met ses-bladige, witte gesternde bloemtje voort, hebbende ook yder zyn eigen steeltjen, dan volgt uit yder bloemtjen dry kantige hoofdekens met swart zaad. De wortel is een bolle, die met een nets-gewys vlies overkleed is. Hebbende onder aan, de bolle daar op zyn breedst is, een quast met veseltjes.
Men vind dese soort op de Alpes bergen, en op die welke Silesien van Bohemen verdeelen, en elders meer. Maar alhier vind men het alleenig in de Tuinen.
Syn aart, kragten, reuk en smaak, komen met die van de Tamme Look over een.