V. Hoofd-stuk. Kleine ofte Roomsen Alsem, ofte Absinthium Romanum.
DE Kleinen Alsem ofte Roomsen Alsem, groeit van een veselagtige wortel, een voet ofte anderhalf somtyds hoog. De blaadjes groeyen van onderen tot boven, dog kleinder, teederder, en fynder gesnippelt als de vorige Alsem; sy zyn wit ofte grys, aangenaam van reuk, en niet heel bitter. De wortel kruipt met verscheide dwers-takjes voort, uit welke weder nieuwe loten ofte spruitjes voort komen: die men verplanten kan om weder nieuwe plantjes te winnen. D'opschietende takjes syn byna heesteragtig ofte houtagtig, van 't midden af tot de top toe met kleine geele bloemtjes ofte knopjes, gelyk de voorige Alsem, beset, waar na het saad volgt. Het bloeyd in 't begin van den Herfst, en dan vergaat het Kruid, 't welk in de Lente uit d'overgeblevene wortels weder uitschiet. Hier zyn mede verscheide soorten af, maar die laten wy voor de nauw-sigtige liefhebbers. Sy beminnen een sandige wel gemeste aarde, en een opene wel ter Sonnen staande plaats. Sy werd alhier weelderig in de Tuinen en Hoven voortgeteelt.
Den aart en kragten zyn al als de vorige Alsem, maar is wat meer te samen trekkende. Men maakt in den Apotheek van een deel deses Alsems en dry deelen suikers daar een Maag-Conserf af, waar van men dagelyks een mond vol af gebruikt. Maar ik agte het beter dat men se trekt als Thee, ofte die op Wyn of Brandewyn set: het sy alleen ofte met de