hoog niet, hebbende mede houtagtige dunne stammetjes, die uit de grond naa om hoog uitschieten: hier uit wassen de blaadjes dog fynder gesnippelt, langer, groender van koleur en sterker van reuk dan de groote, brengt alhier selden bloemtjes of knopjes voort. De wortel is veselagtig, die sig langs d' Aarde verre uit verbreid, uit welke weder nieuwe scheutjes voortkomen.
De derde, synde de tweede kleine, is nog wat kleinder en lager op de grond: de blaadjes syn van onderen tot boven toe heel fyn gesnippelt; schraal groen ofte niet gansch sterk groen, hebbende een liefelyke en aangename reuk: van 't midden syner houtagtige takjes tot de top toe, komen seer veel kleine, geele, blinkende en knopagtige bloemtjes, die daar na seer veel zaads geven. De wortel is mede veselagtig.
De teikenen van de mannetjes averuit is besien ofte knopjes dragende, de struik heesteragtig en houtagtig; de bloemen syn blood, in de struik niet eindigende, maar uit de zyden gaande, werden gelyk als aaren; de bladen syn grysagtig en fyn gesnippelt. De wyfjes hebben een heesteragtige oppervlakte, 's winters overblyvende, riekende bladen: yder bloemtjen in zyn takjen eindigende.
Dese gewassen werden alhier meest in de kruid-tuinen gevonden in een opene wel ter sonne staande plaatsen. Sy werden van saad geteelt, maar rasser van de jonge takjes die men in het voor en na-jaar in de Aarde steekt: ook geven de wortelen wederom nieuwe scheuten, soo dat sy haar selven genoegsaam voort planten. Sy groeyen bequamelyk in goed sand en tweejarige paarde-mest. Sy bloeyen gemeenlyk in Oogst-maand en Herfst-maand, waarna het zaad ryp komt te werden. Daar zyn nog verscheide andere vreemde soorten, maar ons