| |
| |
| |
Nederlandsche Herbarius ofte Kruid-boek der voornaamste Kruiden, tot de Medicyne, Spys-bereidingen, en Konst-werken dienstig. Handelende van zommige hier te Lande wassende Boomen, Kruiden, Heesters, Mossen, enz.
I. Hoofd-stuk. Van de Gewassen in 't algemeen, en hare deelen.
ALle de Gewassen van Planten zyn Boomen, Heesters, Kruid-gewassen, Mossen, en Kampernoeljen ofte Duivels-brood.
Een Boom is een Gewas geheel van hout, van de wortel af met een Stam sig opheffende, en in de hoogte in veele takken verspreidende. Dese zyn Wilde, die in de Bosschagien sonder oefeninge voortkomen, als daar zyn Boeke-boom, Pyn-boom, Mast-boom, Else-boom, enz. of Tamme, welke in de Hoven geoefent werden, als Appel-boom, Peere-boom, Amandel-boom, Walnote-boom, Kerse-boom, enz. Onder de Wilde zynder, die gaarn langs het
| |
| |
water groeyen, als Mespilen, Queen, Wilgen, enz. De Boom-gewassen syn mede d'eene veel hooger dan d'andere, want de Pyn-boom, Eiken-boom, enz. groeyt veel hooger als een Quee-boom, ofte Kerse-boom. Ook syn sommige het gansche jaar groen, gelyk de Mast-boom, enz. en andere alleen des Somers. Het hout der Boomen scheelt ook veel in vastigheid, swaarte, reuk, koleur, enz. ook wast d'eene boom veel dikker als d'andere.
Na de Boomen volgen de Heesters, synde een minder houtagtige soort dan de Boomen: dese spruiten met veel scheuten uit de aarde, gelyk de Aalbesien, Vlier, Wyngaart, enz. en krygen, gelyk de boomen, mede veele takken en bladeren. Dese mag men wel in vierderlei soorten deilen, als Hooge, Middel-soort, Kleine, en Alderkleinste. De Hooge staan weder op sig selven, gelyk de Vlier-boom, Vlaamse Roos of Swekken-hout, Laurier, enz. of sy worden aan muuren of boogen geleid en vast gemaakt, gelyk de Wyngaart, de Kamperfoelie, de Klim, enz. Onder de Middel-soort behoort een kleinder Heester, gelyk als de Roseboom, Aalbesien, Kruis-besien, Framboisen, Bramen, Blaauw-besien, enz. Onder de Kleine behoort de Rosemaryn, Salie, Averoone, enz. Onder de Alderkleinste kan men rekenen de Thym, de Heide, wilde Thym ofte Quendel, welke seer laag by de grond wasschen.
Na de Heesters volgen de Kruid-gewassen. Dese wasschen op het land of in en aan het water. Op 't land beminnen sommige droog of vogtig land: bosschagien of opene logt: in tuinen of hoven: aan de weg of op akkers. Dese wassen hoog of laag; van blad spits, rond gesnippelt, hairagtig, geschaart of effen, stekelig, glad, wollig, groen, geel, rood, veel-verwig, enz. de stronk is rond, vier-
| |
| |
kant, knobbelig, glad, groen, geel, purperagtig, gesprenkelt, veelverwig, enz. De wortelen syn veselig, dik, knobbelagtig, bolsteragtig, swart, wit, geel, rood, purper-koleurig, enz. sommige wortelen zyn eetbaar, andere medicinaal, en andere onnut en stokkig. Sommige dragen saad door hare bloem of vrugten en besien: andere dragen het saad op hare bladeren, gelyk de Ceterach, Scolopendrium, Filix, enz. waar van sommige meest op boomen wassen, onder welke de Polypodium is, beminnende de Eike en de Wilge.
De Mossen zyn schimmelagtige uitwassen aan de basten der boomen, dor hout, beenderen, steen, aarde, enz. sy zyn ook verscheiden in gedaante, en koleur: en komen voort sonder planting ofte saad.
Van gelyken zyn de Padde-stoelen ofte Kampernoeljen mede aardse ofte boomagtige uitwassen, welke knobbelagtig zyn, of op een stammetjen met een overstelpt hoedjen rusten: welker soorten verscheiden zyn. Dese werden mede van geen voorplantinge ofte saad voortgebragt.
De Gewassen in 't algemeen beschouwt hebbende, sullen wy tot des selfs deelen overtreden. Dese bestaan uit Wortels, Struiken, Scheuten, Tronk of Blok, Takken, Schors, Hout, Strepen, Hert, Merg, Steel, Blad, Bloem, Knop, Draadjes, Noppen, Eindekens, Kattekens, Vrugten, Bollen, Bollekens, Hauwen, Kroonen, Stuifkens, enz.
Alle de Gewassen hebben Wortelen, uitgenomen de Bastert-gewassen, gelyk als de schorfte ofte wrange aan de Thym, de maren-takken aan de Eike, Linde, enz. de Mossen, Kampernoeljen, enz. Wortelen zyn het onderste gedeelte van een gewas, 't welk in d'aarde is, door welkers bast het voedsel tot in de boom ofte kruid opklimt, waar door alle des selfs deelen haar leven en groote krygen.
| |
| |
De Stam, Struik, Stronk of Blok, is het gene dat van de wortel af regt over-einde opschiet, aan welke de takken, bladen, bloemen vrugten, saden, enz. opgroeyen.
Scheuten, syn uitspruitsels der wortelen der boomen, ofte der kruiden. Der Boomen noemt men meest Water-schoten, nemende het voedsel des booms weg, daarom snyd men die gemeenlyk af, ten ware men daar nieuwe boomtjes van wilde queeken: diergelyke siet men mede ontrent de Heesters. Soo de Kruiden dese Scheuten krygen, dienen dat tot afsetsels om nieuwe planten te qweeken, gelyk als in d'Angelieren, Damast-bloem, Klokjes, enz.
Het Blok, Stam, Tronk, enz. is alles het selfde, synde het gene dat regt na boven uit de wortel uitschiet, uit welke alle takkingen, 't sy der Boomen, Heesters, Kruiden, enz. uitschieten, als der Eike, Linde, Wynruit, Angelieren, Wollekruid, enz. Dog alle gewassen hebben geen stam of blok, als Honds-draf, Weeg-bree, Duisend-knoop, enz.
Uit de stam schieten groote takken, die men gevoeglyk Armen noemt, en uit dese kleindere en kleindere takken en takjes, aan welke de Botten, de Bladen, Bloemen, Vrugten, enz. komen te groeyen. Sommige deser takken werden weder op andere ge-ent, als van Peeren, Appelen, Kersen, enz. of, sommige afgesneden synde, en in de aarde gestoken, krygen wortels en groeyen tot een Boom, Heester, of Kruid-gewas.
De Stam en de Takken zyn alle met een Schors ofte Bast omkleed, welke alle niet van eenderlei koleur zyn, nog eenderlei dikte: hier door krygen de gewassen hare sappen en voedsels. Veele der boomen hebben onder hare buitenste bast nog een bast daar onder, gelyk als de Vlier, Kerseboom, enz.
| |
| |
en andere, voornamelyk veele kruiden, niet; dese verschelen mede van koleur en reuk.
Geen Boom of Heester is 'er, of syn wortel, stam en jarige takken zyn Hout, zynde het gene dat met de bast bedekt is, hard en splytbaar, dog van d'eene boom harder als van d'andere, ook is de koleur, reuk en smaak verscheiden. Het naaste aan de bast is sagter dan het binnenste, alsoo het laatst is aangegroeit, want alle jaren neemt de stam een kring aan: daarom wil men liever hout hakken om te bouwen in de Herfst ofte Winter, dan in de voortyd, want in de winter is het is het buitenste hout begroeit en hard, dat in de voortyd soo niet is, en dan eerder verrottinge en wormen onderworpen.
In het hout heeft men ook van boven na beneden toe eenige Strepen, loopende als een kam, dat verscheide soort van pypen zyn, waar van sommige sap, en andere harst, melkstoffe, olie, enz. opwaarts dragen.
Het middenste van het hout noemt men het Hert, maar soo het in 't Hout, Heester ofte Kruiden sagt en voos is, word het Merg geheeten, gelyk dat van Vlier, Wyngaart, Pimper-noten, enz.
De Steel is yets de bladeren en de vrugten eigen, zynde het gene tussen de tak en het blad, vrugt ofte zaad sy, dun, lang of kort, verscheiden van gedaante en koleur: hier aan hangen de bladen, bloemen, vrugten, zaden, enz.
Halmen zyn regt opstaande stammetjes, gemeenlyk hol, en regt, en gemeenlyk met eenige knoopige leedjes, en op het top een Aare, en werd gesegt van de soorten van Koorn, Gras, Riet, enz. Dit gedroogt zynde, noemt men Stroo; als mede dat van de Boonen en Erwten: 't gene na het afmaeyen van het koorn op het land in de grond blyft, noemt men Stoppelen.
| |
| |
Wat Bladen zyn, is yder bekend, namelyk de groente die in de Lente uitschiet, en in de Winter van veele afvalt; en al is 't dat sy des winters haar groente behouden, soo komen in de Lente egter daar weder nieuwe aan, en d'oude vallen soo nu en dan af. Dese bladen zyn doorweven met verscheide aderen, die in de sappige blaasjes haar vogt brengen: maar de bladen zyn niet alle groen, als voren gesegt is, maar ook geel, wit, rood, gemengelt, wollig, doornig, enz. de figuur is rond, spits, getand, gesnippelt, haaragtig, enz.
Men behoeft niemand te vragen wat een Bloem is, alsoo sulx de kinderen weten; synde het cieraad der gewassen; alhoewel alle gewasen die niet voortbrengen, als het Venus-hair, Wederdood, Eiken Varen, enz. Dese zyn in maaksel, koleuren en reuk seer verscheiden van malkanderen. Sommige brengen te gelyk vrugten en bloemen voort, als de Orangien en Citroenen, en dat het geheele jaar door. Dese bloemen zyn gemeenlyk de voorloopers van de vrugten ofte saden. De bloemen hebben mede hare verscheidene deelen, als
De Knoppen, synde als een Koker, in welke de aanstaande bloem met syn vrugtje of zaadhuisjen onder aan in besloten is, als in de Angelieren, Rosen, Erwten, enz. te sien is.
Binnen in de bloemen heeft men mede somtyds eenige Draadjes, geel, purper, rood, enz. van koleur, en mede van maaksel verscheiden, gelyk men bespeurt in de Rosen, voornamelyk enkelde, Paarde-bloemen, Tulpen, enz.
Boven op de punten der draadjes leggen menigmaals eenige dikke lighaamtjes, die men Noppen noemt, mede verscheiden van maaksel en verwe, dit siet men veel in de Tulpen en Lelien.
De Nagels ofte Endekens der bloemen zyn het
| |
| |
geel, ofte witte, dat aan het eind van yder blad der bloeme is, met welke die op de bodem van de knop ofte koker vast is: dit siet men genoeg in de Rosen en Angelieren.
Kattekens hebben niet alle geboomten, maar den Abeel-boom, swarte Populier, Haselaar, Okker-noot, enz. hebben dit als een vooraflooper van de egte bloem, zynde afhangende de langte van de kleinste vinger omtrent, of in sommige wat langer, waar van sommige in een donsagtige stoffe veranderen: maar alsoo de meeste bloemen in een vrugt veranderen, soo hebben egter dese dat niet, maar de vrugt komt op een heel andere plaatse voort; en de eigen bloemen zyn alleen eenige purpere ofte paarse veseltjes, waar na de Noten volgen.
Vrugten zyn verscheiden van gedaante, met weeke of met harde schillen; groot, als Appelen, Peren; klein, als besien van Vlier, Aalbesien: in 't kort al dat gene dat of syn saad in sig besluit, of op syn buitenste omtrek draagt, als Aardbesien, Peoni-saad, enz.
De wortels sommiger kruiden zyn als Bollen, die men ook Klisters noemt, als met veele rokken omkleed, en aldus zyn de Leli-bollen, en die van Tulpen, Hiacinthen, Ajuin, Look, enz.
Bollen ofte Hoofden noemt men het opperste top van den Eul, Lelien, Tulpen, enz. in welke het zaad besloten legt.
Hauwen ofte Peul-vrugten zyn langwerpige huisjes, in welke eenige zaden yder in syn eigen plaats besloten zyn; en aldus groeyen alle soorten van Erwten en Boonen.
Kroonen zyn d'opperste toppen van sommiger gewassen, welke als een Kroon sig vertoonen, na welker bloemtjes de saden volgen, en dit siet men
| |
| |
in de Dil en Venkel. De bovenste top van de boomen werd mede een Kroon genaamt.
Stuifkens is eenige wolagtige ligte veseligheid, die, na dat sommige bloemen in zaad veranderen, weg stuiven: sulks siet men in de Paardebloem genoegsaam. Dus verre van de gedeelten der Planten genoeg.
|
|