| |
| |
| |
XVII. Hoofd-Stuk.
Van de Nier- en Blaas-qualen, als ook van de verscheiden soort van Zieke-pis
BEhalven de ontstekinge en versweringen der nieren, (daar ik alhier niet van spreken sal) zijn de nier-wee, graveel en steen, wel de swaartste siekten, die dese deelen onderhavig zijn: waar uit nu dese steenachtigheden geboren werden, sullen wy hier ter plaatsen verhandelen.
De versteentheden die soo hier als op andere plaatsen en deelen des lighaams groeyen, moeten uit een verstopping voortkomen, dat is het bloed heeft een dikte, wiens proportie niet alleen andere deelen belemmert, maar voornamelijk de kliertjes en pijpjes der nieren verstopt. Want de slagader van de nier gaat van een ruime wyte tot een seer enge; 't geen nu dan door de ruime heeft konnen passeren, kan niet door de enge pijpen, waar door de enge dan noodsakelijk moeten verstoppen, welke verstoppinge een voet geeft tot versteening.
Neemt dan dat dese kliertjes met een slymigheid verstopt zijn, welke uit die kliertjes niet konnende ontworstelen, moet versteenen: 't welk aldus toe gaat.
Dese slym is vol vlug sout, dat uit de chimise ontdoening van de steen blijkt, en soo'er niet wat suur was by gekomen, dat vlugge sout sou geen slym geworden hebben, want het suur belet de beweginge van het vlugge, als te sien is Fig. 8 a. a. a is alcali, b. b. b. zijn suure deeltjes, welke beide door de slym oft tak- | |
| |
agtige deeltjes gebonden leggen, en alsoo kan hare beweginge, door de swaarte of meerdere persinge belet werden. Als dan nu de waterige slangetjes o o o o die om het alcali zijn, afsijperen en door de aan een persing der hardere deeltjes afglibberen, moeten de harde lighaamtjes meerder aan een geperst werden; en als sommige met hare effene oppervlakten malkanderen geraken, soo schuivense al soo weinig van malkanderen als twee effene geslepen en gepolyste steenen op elkanderen gelegt zynde de onderste van de opperste niet en valt, om dat de logt tussen beide niet kan dringen en d'onderste afpersen.
Het gaat in dese steenmaking byna toe als in het krystalliseren der souten; welke souten, wanneerse weiniger water-slangetjes hebben als soute deeltjes, werden de soute na de grond geperst, en haar oppervlakten malkanderen rakende, werden aan malkanderen geperst, even als ik dadelyk van de marmere steenen seide: en na de verscheidentheid van de figuuren der deeltjes die tussen de locht-pijpjes deser krystallen in komen schieten, krygen sy verscheide koleuren, want soo'er geen deeltjes tussen beide, waren, soudense doorschynig zyn, gelijk als sommige soute krystallen.
Even op de selfde wijse gaat het ook in de nieren, want als daar meer sout in de pis oft slym is als water-slangetjes, en die soute deeltjes malkanderen gerakende, werden aan malkanderen geperst, tussen welkers tussen ruimtjes eenige van andere figuur gevoegt werden en een gedaante van een steenigheid vertoonen.
Wanneer door een sterke aanpers van vochten dese slym uit de nieren geraakt, komt de selve in de blaas, en aldaar een weinig vertoevende, werd daar versteent op die wyse als we in de nieren seiden.
Dese steenigheid is in 't begin dikwyls niet heel groot, maar heeft haar aangroey, 't welk gebeurt | |
| |
om dat'er geduirig nieuwe aanvloed van soute deeltjes is, welke met haar oppervlakten tegens dat steentjen aanraken, en wyl de locht tussen beiden niet kan komen, werden die deeltjes daar niet van afgeperst maar eerder van buiten aangeperst, soo dat desen aangroey by stukjes en trappen geschied; dat de Kaarsemakers seer wel weten, die niet eens maar verscheide malen haar kattoen in 't gesmolte vet dompelen, om dat door de geduirige verstyvinge de kaarsen souden dik werden.
Wanneer dese deeltjes alle aan malkanderen hangen, maken sy een steen, anders veele steenen, die mede of groot of klein zijn; de kleine zijn gemeenlijk sandig of als een boon, erwt en peperkoorn in groote verschelende, 't welk men graveel noemt.
Op dese en op geen andere wyse moeten ook de steenen in de gal-blaas, darmen, hersenen, longen, lever &c. groeyen, alwaar veel soute deeltjes, door eenige verstoppinge by een komen, en als gesegt is aan malkander geperst werden.
De steenen zyn nu verscheiden van koleur, hardigheid en swaarte, dat nergens anders van daan komt, als van de verscheiden stoffe, die tussen dese souten in blijft sitten, en daarom is d'eene lochtiger, en d'andere vaster en harder, als ook rood, grijs, groen &c. na dat het ligt daar verscheidentlijk van afsteut.
Uit een slym in de nieren werden, op die wyse, gelijk in de darm-wormen gesegt is, ook wel wormen geboren.
Behalven dat de pis uit de nieren en blaas door de steens verstoppinge en pyn niet wel geloost werd, sijnder ook noch andere oorsaken die de selve vertragen.
Want de pis is somwyls droppel wys of opgestopt: 't zy door ontsteking der nieren, of datse versworen zyn, of met sand en steen beset, 't welk ook in de | |
| |
pisleiders en blaas kan gevonden werden. Of wanneer men zijn blaas door schaamte als andersins niet kan lossen, en de pis de veselen te seer uit rekt, waar doorse verlammen en als verbreken, even als wanneer ik een lang en dun gesneden leertjen te veel rek, sal het tot de verbreking naderen, en sijn voorige kortigheid niet konnen krygen, waardoor de pis niet wel kan uitgeloost werden, ten zy met droppelen; Item als de pis tegens de zyden van de blaas aan komt dringen, werden de bewegende spierveselen toegedrongen, waar door noch bloed noch senuw-vocht, noch niets kan passeren, ten zy dat de blaas van de buikspieren eenige persinge krygt, en alsoo de pis allenxkens uitloopt.
Tot dese quaal helpt ook de lammigheid van eenige deelen, die gestelt zijn om de pis uit te losen. Ook wanneer de schagt eenig vleisich uitwasjen heeft. Convulsien in de pis-leiders en blaas doen ook veel tot de opstoppinge van de pis.
Noch isser een moeyelijke water making die men koude pis noemt, welke wel komt als men verscheide drank gedronken heeft of ooft-vruchten gegeten heeft, ook wel van te veel suur te nuttigen. 't Gebeurt dan als men sulx heeft genut, dat'er menigmaals een scherper pis in de blaas komt als tevoren, waar door de blaas geprikkelt werd en tot trekkinge oft convulsien bewogen, welke trekkingen eenige snydingen gelijkenen.
Noch isser een brandige pis, welke komt na het nuttigen van veel brandende en heete dingen, by welke ook veel suire deeltjes zijn, uit een gyl dan bestaande uit heete dingen, moet dan ook een pis komen die heet, stekend en brandig is.
Gelijk in sommige de pis te weinig is, alsoo is se in sommige ook wel te veel, die men pis-vloed en diabetes noemt. In dese siekte is een grooten overvloed van pis, die klaar als water is, met een soete gyl- | |
| |
agtige smaak, en groote onlydelijke dorst. Ik sou durven staande houden, dat door een schiftinge des bloeds, even als door een schiftinge des melks, de waterige deelen van de dikkere afscheiden, en dat dit water door de nieren afloopende een overvloedig pissen geeft: maar wyl door dit geschifte en gestremmelde bloed geen speeksel in de mond komt, zijnde het dunne alleen bequaam om door de nieren af te gaan, ontstaat'er een onversadelyke dorst, welke geboet werdende, de pisse by na afgaat soo als het vocht is ingedronken, want al de soute siltigheid is door d'eerste pis af gegaan, soo kan de tweede soo sout niet zijn als de eerste, en noch veel minder de derde, vierde &c. 't welk men in die gene welke veel drinken genoegsaam siet, en daarom is de pisse soet en als een gyl, die als een honig mal-soet smaakt. In mijn negen of tien jarige praktyk is my sulx noch maar eens voorgekomen.
Door de schiftinge nu des bloeds kan het lighaam niet gevoed werden, om dat het voedsel en al wat dun is, geduirig afgaat, soo dat alle de pijpen moeten toevallen, en het lighaam moet dunder, verslenstert en magerder werden.
Nu dienden wy noch wel iets van de pisse te seggen, waar voornamelyk des selfs onderscheid in d'ongesonde van daan komt. Men moet die dan considereren in zijn koleur, dikte, en reuk.
Te voren hebben wy gesegt dat de pisse in de gesonde citroen-geel, met een weinig setsel was, soo dient de koleur in de sieke of hooger rood of bleiker van koleur te zijn. De hoog roode heeft men menigmaals in koorsige en scheurbuikige, die doorschynig is en soo blijkt, voornamelijk in 't begin der koorsige: en heeft zijn oorsprong van een groote menigte scherp-sout, die even als een loog voornamelijk met een weinig swavel gekookt zynde, een hoog roode koleur geeft.
| |
| |
Somtyds is de pis in 't begin rood, en werd daar na troubel, om dat soo lange de pis warm is, de dikke deeltjes opgehouden werden en op de vlerkjes van het sout dryven, maar dese beweginge ophoudende, is het sout onmachtig die te dragen, en werden by gevolg door de hemels bolletjes na de grond gestooten. Maar indien de deeltjes seer ligt sijn, blijven zy aan de soute deeltjes hangen, en sinken niet gans om laag, maar blyven in het midden hangen en maken een wolk.
Dese hoog roode koleur heeft gemeenlijk een stank by sich, die nergens anders van daan komt als van het suur dat onder het sout van de pis is.
De Saffraan-geele koleur bespeurt men meest in de geel-sugtige, 't welk de gallige lieden de gal toe schryven, maar wyl de pis niet bitter is, kan het ook geen gal zijn: maar het is een tinctuur van de geele slym, die de pis met het geduirig omloop van het bloed overgeërft heeft; ten anderen waren met de pis ook eenige deeltjes van dese slym mee gesleept, die de pis soo geel maken.
De swarte pis siet men selden, als in stervende en door fenyn vergevene luiden, wiens bloed soo dik is geworden, dat het als vergangreneert is; dat is, het zijn deeltjes die op geen goede order bewogen werden, in welkers pijpjes ook het ligt smoort en een swarte koleur vertoont.
De bloedige pis toont sekerlijk dat'er iets in de pis-wegen, als nieren, pis-leiders oft blaas &c. gequetst is, wiens bloed onder de pisse mengende een bloedige koleur vertoont.
Als men de pis lang in de blaas houd, isse mede van een rooder koleur, dit geschied door de warmte die de pis soo lange in de blaas heeft, en de deeltjes beter met malkanderen vereenigen, en een hooge tinctuur geven.
| |
| |
Als de pis bleiker is dan de gesonde, isse klaar, melkagtig wit, oft met etter gemengt.
De waterige oft klare is somtyds in die veel vocht gedronken hebben, het welke sonder veel om te loopen met het bloed, dadelijk werd afgescheiden, en klaar moet wesen, om dat het sout, swavel, door d'innerlijke bloeds beweginge noch niet vereenigt is en by gevolg geen tinctuur heeft aangenomen: want als ik alcohol vini met sal tartari in een pelicaan-glas doe te circuleren, sal het in een half uir soo hoog rood niet werden dan in twee dry uiren, alsoo is het ook met het bloed gelegen. Uit dit exempel leeren wy met eene dat de klare pis der siekten herkomstig moet zijn van een bloed dat dik is en by gevolg sonder warmte, dat is dat de gyl zyn waterigste deeltjes sonder lang te circuleren door de nieren laat afglyen: by welke so'er veel gyl-deeltjes zijn, is de pis wel eerst klaar, om dat de warmte die eenigsins beweegt, maar daar na koud werdende, gaan de gyl-deeltjes na degrond, en doet de pisse als een kernemelk sien, 't welk men menigmaals in verkoudheid, kinder koorsjes, wormen en diergelyke siet.
Als'er etter gewatert werd, is het seker dat'er een versweringe in het lighaam is, welke onder de pis-deeltjes mengende ook met de pis afgaat.
De klare pis is dikwyls een voorlooper van graveel, kolijk, podagra &c. zijnde een teiken dat het bloed soo verdikt en verkoud is, dat de pis, door de weinige warmte daar geen tinctuur uit kan halen.
Na de verscheidene proportie nu van dikte des bloeds, werd'er ook een verscheiden pis gescheiden, en na de selve dikwyls meerder dik is, is de pis mede heel dik, want als we sien, dat als'er weinig water in het bloed is, is het speeksel dik: Waarom kan dan ook de pis op de selfde wyse niet dik zijn, als'er te weinig water, of te dikken slymigen bloed is? De | |
| |
reden leert sulx. Nu seg ik dan noch dat na de verscheidene proportie, figuur, groote en beweginge der deelen die de pis uit het bloed heeft, de selve ook van koleur verandert, want somtyds isse rood, somtyds als een geele oft roode oker, andermaals uit den gelen, met slymigheid dat aan de grond als een net blyft hangen.
Somtyds werd de pis, rood, geel oft bleik gewatert, en na eenige tyd gestaan te hebben, komt'er een korst op de grond van de pot oft het urinaal, dat een overvloedig sout, beteikend: want als het sout meerder is als de waterdeeltjes, soo moeten die soute deeltjes, die van de waterige niet konnen omslingert werden, door de persinge des lochts na de grond neder dalen, wiens gladde oppervlak komende op de bodem der pot oft glas te raken, daar niet makkelyk kan afkomen, het eene deeltjen dan dus aan het andere komende geperst te werden, maakt een korst, die na de verscheiden deeltjes die'er tussen komen ook een verscheide korste krygt. Dese stoffe werd by sommige wel voor graveel aangesien, maar is het niet, dan wanneer ymand sandigheid watert.
't Gebeurden onlangs dat ik veel aspergies hadde gegeten, dat ik in een witte spoel-kom mijn water maakte, dat vry wat stinkend en roodachtig gekoleurt was: na dat het daar nu eenige uiren in hadde gestaan, komt ymand die het siet, en vraagt wie dat'er in huis met graveel gequelt is: Ik seg niemand: hoe komt dan daar soo veel sand in de pis, segt hy wederom. Ik goot de pis af en stryk het roode sand met menigte van de kom af; Soo dat ik hier uit besluit, dat sandigheid in het water te sien geen seker teiken van graveel is, want ik daar niet mede gequelt ben geweest. Maar die vlug-soute deelen, die den aspergies uit de mest had, sich vereenigende met het suir van myn bloed, wierd met de pis afgedreven, welke deeltjes soo lange zy in't beweginge waren, kan | |
| |
men haar niet sien noch gewaar werden, maar daar na de persingen van de locht daar over de overhand krygende, wierden zy aan de zyden van de kom geperst, en het eene deeltjen aan het andere geperst werdende, gaven ons een gedaante van sand. Soo dat de sandigheid menigmaals bedriegen kan.
Somtyds zijn'er veel blaasjes op de pis: die uit een slymige pis en bloed moeten voortkomen: want als een gesonde pist, sullen daar wel blaasjes komen, maar gaan dadelijk weg. Doch in de siekten blyven dese blaasjes op de pis dryven, om dat dese lymigheid de blaasjes aan een houd, en d'uiterlyke locht daar soo veel niet op en vermag om stukken te persen, als wel in de gesonde, in welke de blaasjes sulken lymigen t'samenhang niet en hadden.
Somtyds is de pis heel swaar: 't welk veel sout beteikend, want als die pis een weinig uit gewasemt werd, blijft'er een groote menigte souts na.
Dit sy genoeg van de pis, haar koleur, dikte en reuk. Noch moet ik hier by voegen, dat d'experientie op de pis gebouwt seer los en redeloos is, nademaal de pis na de spijs en medicamenten seer verandert soo in de gesonde als in de sieken: Derhalven is het maar raden, en die het slendrium volgen, doen soo, nam populus vult decipi: alhoewel het pis kyken in sommige gelegentheden dienstig is, en niet t'eenemaal te verwerpen. Maar dat men'er soo veel van weet te seggen als men het volkje diets maakt, is een leugen. En als ymand niet liegen wil, heeft hy altyd maar te seggen, dat die siekte vol verstoptheden is: Want ik heb hier voren getoont dat alle siekten haar oorsprong daar van nemen: allenxkens soo seggen de pis brengers iets, en aldus kan men het heele kluwen hebben. De Chinesen doen wyselyker, welke de pis nooit besigtigen.
Men siet gemeenlijk de pis in een helder peer-wys glas, dat sonder koleur is; maar men soude niet | |
| |
quaad doen, met de pis door een hydrometron oft water weeg-glas te wegen, om de menigte van het soute weten en te onderscheiden van de gesonde. Dit zy genoeg van de pis gesegt.
|
|