| |
| |
| |
XI. Hooft-Stuk.
Hoe uit de verdikkinge der vogten Koors kan ontstaan, en des selfs verscheidentheden van Pleuris, Angina, Peripneumonia. Pest, Pestkoorsen, Maselen, Pokken en diergelyke.
VAn de generale siekten dienen wy wel tot de speciale over te treden, Toevallen oft Symptomata genoemt, onder welke de Koorsen wel d' eerste rang hebben; De Koorsen dan schynen te zyn een verdikking der vochten, waar door des selfs omloop vertraagt werd, eerst gemeenlyk met kouw, en daar na met warmte, waar by sig verscheide toevallen konnen verselschappen.
Wyl ik getoont heb dat alle d' oorsaken der siekten de vochten onses lighaams verdikken, moet dit noodsakelijk ook een verdikking zyn waar door den om-loop des bloeds vertraagd werd, soodanig dat zy in plaats van twaalf of dertien reisen in een uir om te loopen, maar zeven, agt en negen maal omloopt.
Dese verdikkinge dan (uit het gene te voren van de oorzaken bewezen is) vast gestelt zynde, is'er noodsakelyk eerst een koude, wyl de deeltjes van malkanderen minder verschoven en van de subtyle materie des logts bewogen werden, en de persinge van de hemels bolletjes grooter is.
Dese verdikte vochten dan na het hooft toe gaande, zyn onbequaam om hersen-sappen te fourneren, soo dat by gevolg de senuw-deelen swakker werden | |
| |
uitgespannen, en zenuw-trekkingen volgen, waar uit noodsakelyk het geuwen, walgen en braken ontstaat, met een trillige en bevinge van alle de deelen des lighaams, en een swakke loome pols-slag.
Het bloed dan nu soo dik en traagloopend zynde kan in de longen niet wel loopen noch ontsteken werden, want de logt-deeltjes en subtyle materie steuten daar gelyk als van af, even als een bal van een dikke slyk meerder sal afsteuten, dan van water dat dunder is. Dit bloed blijft dan gelyk als in d'aderen staen, want het daar uitgelaten sijnde, voornamentlijk in de hitte, sal het daar met een groot geweld uitbersten, waar toe ook niet weinig de toetrekkinge van de aderen doet, die het bloed daar als uit nypen, wantse om de trage loop daar van opgepropt zyn, en daarom moeten wy niet meinen, (gelyk ik met veele andere te voren ben verdwaalt geweest in sulx te meinen) dat dit soo een sieding oft ebullitie is van het bloed, die hier niet en kan zyn, want het sieden en koken is het vuur eigen, en wie heeft ooit getoont dat'er soo een groote hitte in het lighaam gevoeld wierd, als het brandende vuur is.
Laat ons niet buiten onse palen gaan, maar sien wat dit koude bloed meer doet; als de koude groot is, werden de lyders bleek, en somtyds blauw ontrent de nagels, lippen en diergelijke, voornamelijk in die gene welke haar bloed verplengt hebben, en veel suir gewoon zyn te gebruiken; waar komt dit anders van daan, dan van te weinig geesten en te dikken bloed, want door 't gebrek der geesten werden de deelen niet opgespannen, waar door het bloed soo wel niet vloeyen kan, soo dat de sieken uit een noodsakelijk gevolg moeten bleik sien. Dat nu sommige blauw en lootverwig werden, doet, dat het bloed in die deelen by na aan 't stollen is, en in die deelen seer langsaam bewogen werdende, geeft een lootverwige koleur aan de lippen, nagels en dierge- | |
| |
lijke; want indien het bloed in tegendeel fermenteerde, souden daar veel blaasjes en uit spannende deeltjes zyn, waar door de persende logt soo veel overhand niet soude hebben, want de subtyle materie des logts soude hier meester spelen: Maar alle teikens toonen het tegendeel.
De dorst plaagt sommige in de koude mede seer veel, en konnen nauwelijk van drinken versadigt werden; dit komt mede anders nergens van daan al dat uit het verdikte bloed de speeksel-deelen door de speeksel-klieren des monds niet en konden afscheiden; eensdeels om datse onder andere dikke vast geklevelt lagen; anderdeels, dat de pijpjes, door welke sy moesten vloeyen, door de mindere opspanninge, enger zyn geworden, soo dat de waterige slangetjes niet konnende van het drinken doordringen, dan alleen verby glibberen.
Als men in de koude is en by het vuur sit, kan men sich mede niet verwarmen, om dat het vuur soo ras het door de huid is doorgedrongen geen bequame stoffe vind om daar mede te werken en te worstelen, maar vliegt dadelijk daar weder uit, of botst daar van af, soo dat het als geen ingang heeft, en de lyders koud doet blyven.
Het bloed nu soo koud zijnde kan niet altyd op een en de selfde wijse blijven, maar na dat het allenxkens heeft beginnen dik en koud te werden, tot d'uiterste trap als het kan komen, werd het egter door de geduirig overal doorblixsemende subtyle hemels stof verandert, en de deeltjes die te veel geperst wierden, schuiven van malkanderen, en veranderen haar vorige plaats, soo dat die deeltjens, welke te voren soo seer aan een gedrukt wierden, nu meer en meer d'overhand op de persende hemels bolletjes krijgen en beginnen te woeden, welk d'oorsaak is waarom de warmte allenxkens vermeerdert, en de siekten op het laatste moeyelijk valt; en soo de hitte seer heet is, | |
| |
noemt men die brandende koorsen. En al is 't sake dat het bloed alhier brandig heet schynt te wesen, soo is het egter in de gesonde stand warmer dan in de koors, want in de koors voelt men de hitte meer, dan als men gesond is, om dat in de koors het bloed minder vloeybaar is, en langer in de vaten blijft, waar door men de broeyentheid des bloeds meerder gewaar werd. Maar al is't dat het bloed in de gesonde heeter was, soo sou het soo seer niet gevoelt werden om dat het snel verby loopt. Even als wanneer ik een kool vuurs met mijn handen aanvat in der haast, sal ik soo veel hitte niet voelen, als wanneer ik die lang in de hand houde; en in een stille logt werd men ook meer warmte gewaar als in een die door-waeit werd.
De warmte werd even eens gevoed als in het al te versch op een geoppert hoy. Want de stand van het bloed in de koorsige is weinig van de stand van 't hoy verschelende, alleenig dat het bloed niet volkomelijk stil staat, maar alleenig onder het traag loopen eerst koud is, en daar na een broeijende hitte krijgt. Het hoy te vers geoppert zijnde, heeft noch vry veel werkende deeltjes, die door het water en de snel doorblixemende hemels stoffe, noch hare vleugels uitbreiden, en soeken uit te vliegen; doch om dat de hoy-deeltjes niet alle op eene order leggen, werd hare uitwaseminge als geduirig wederom gesteut, en de beweginge werd geduirig verdubbelt, waar door d'innerlijke werkende gesten grooter kragt krijgen en met geweld uitvliegen, die de wegen soo verstoppen, dat door d' aldernauwste pijpjes maar een subtyl-vuur kan doorstroomen, (uitsluitende de hemels bolletjes) die de plaats wederom in neemt van de uitgevlogene deeltjes.
Aldus dan seg ik gaat het mede in 't bloed, want al is 't dat de selve trager loopt en dikker is, soo zyn der egter altyd werkende gesten en geesten in, die | |
| |
door de subtyle materie bewogen werden, welkers beweginge door het geduirig heen en weder botsen, heftiger in beweginge werd; welke beweginge d'overhand krijgt, het bloed doet swellen en uitwasemt, in welkers plaats geen andere logt deeltjes konnende succederen, moet'er een subtyldere stoffe van hemels vuur in stroomen, die van fijndere deelen is als de logt, waar door de hitte veroorsaakt werd, die men in de koorsen waar neemt.
Dese warmte aldus geduirende werd het bloed onderwijlen al vloeijbaarder en begint wat snelder loopt te krijgen, soo dat de koorsige dan als sonder koors schijnt te zijn, 't welk men de vreije dagen noemt, in welke men alle dingen sonder merkelijke belemmeringe doen kan, die soo lange geduurt tot'er weder een nieuwe verheffinge onstaat. Dat dese warmte de koorsige niet langer moeijelijk valt, geschied, om dat het bloed in de groote vaten van geen snelder loop werd als in de kleine vaten; soo dat het bloed der groote vaten, die der kleine vaten geen overlast van persing doet, gelijk het te voren was.
Na het afgaan der koorsen is de koorsige stoffe soo niet ten onderen gebrogt, of daar werd wederom een nieuwe gelegentheid gegeven tot een tweede, derde en meer verheffingen, dat is, dat'er wederom op nieu een koorsige stand kan geboren werden, op die wyse als de koorsige sich bevond, doe hy eerst de koorts gevoelde. D' oorsaak sal ik aldus afleggen, dat namelijk de overblijfsels der koors (dat ik agt een zuur te zijn) op nieuws d' aanvloeyende gijl en andere sappen des lighaams allenxkens komen te stollen, en te runnen, tot soo lange alse op de hoogste graad van die soort van verdikkinge konnen komen; uit welke wederom een koude, beven, dorst &c. gelijk te voren gesegt is, ontstaan, 't welk wederom een verheffinge genoemt werd; na welke koude, op d'ei- | |
| |
genste wyse als voren mede geleert is, de hitte komt te volgen. Dit afgaan en verheffen der koors, kan soo lange geduiren, tot de oorsaak der verdikkinge des bloeds en der andere vochten benomen is.
Om dit rokken behoorlijk af te spinnen, moeten wy eens sien waar in d'onderscheiden der verheffingen bestaan, want sommige koorsen geduiren maar eene dag, andere komen alle dagen weder, of laten een of twee dagen vry. Of als d'eene afgaan schijnt'er wederom dadelijk een nieuwe t' ontstaan en diergelijke.
We weten dan dat het suur 't welk ons bloed doet runnen, van figuiren verscheiden kan zijn, want na des selfs verscheidentheid zijn daar verscheide suirigheden en verscheide runningen, want na proportie datse min of meer bewogen konnen werden, werden de sappen ook min of meer van de logt geperst. Uit dese verscheidentheden rysen dan wrange, suire, soute &c. vochten, die niet alle op een en de selfde wijse van de subtyle materie bewogen werden, derhalven konnen de fijnste rasser bewegen als de grovere. Soo dat d'eerste soort der fijne, 't zy door hitte, vermoeitheid als anders eens aan 't wemelen geraakt zijnde, het bloed soo ontstellen dat se een koors van een dag of wat langer krijgen en daar mede ophoud, waar van de oorzaak is, datze de uiterlijke gelegentheid niet wederom krygen om aan 't woeden te raken. Want ymand die de gesondste niet en is, veel suur eet, sich weinig oeffent en diergelijk, dat is, met een woord, die een dik en traag loopend bloed heeft, is als de koorsige in haar vrye tyd, welkers bloed, 't sy door gaan, oeffening als anders warm werdende, sich bevinden als de koorsige in de warmte, maar t' huis komende en sich weder tot ruste begevende, begint haar bloed, dat door die warmte een weinig van zijn fijne deelen verloren heeft, te stollen, om dat het, door het verlies der | |
| |
fine deelen, en de mindere aanwas, niet en kan als te voren, doese gesond schenen, bewogen werden; hier uit rijst dan een trilling, beving, koude, dorst &c. na welke de warmte volgt. Dese koors duurt maar voor een reis, om datse seg ik de gelegentheid juist niet mede waar nemen om het lighaam en de sappen warm te maaken.
Die de koorse alle dagen hebben, schijnen een tweede soort van fijne suuren in het bloed te hebben. Die haar bloed, als voren gesegt, tot sijn hoogste trap verdikt sijnde, kan om zijn ligtigheid eerder van de subtyle materie bewogen werden, als die om den andere dag of om de twee dagen bewogen werd, want de kleine lighaamtjes lyden minder persinge als de groote lighaamen, even als ik een blad gout makkelijker sal weg blasen als een ducaat, alsoo kan het fijnste suur makkelijker als een dat grover is door de subtyle materie tot beweginge gebragt werden. Men siet ook dat de sappen uit verscheide vrugten uitgeperst, d'eene eerder sal gesten als d' andere, nergens anders om, dan dat die de fijnste deeltjes hebben, eerder aan 't bewegen, dat is aan 't werken en gesten raken. Uit dit onderscheid van bewegen, is dan ligtelijk te bevatten, waarom d'eene koors dagelijks, de tweede om den anderen dag, en een derde om de twee dagen komt.
Uit dese grovere deeltjes blijkt dan ook de reden waarom een quartein oft derden daagse koors zoo obstinaat is, en swaar te verdrijven, want het is gemakkelijker de fijne suiren ten onder te brengen dan de grove; want de middelen die men tot de grovere moet gebruiken blijven in de darmen, en klimmen niet op, en soo men dan de fijne medicamenten niet in groote quantiteit gebruikt is'er weinig kans om se te vermeesteren.
Hier komt noch by dat de gijl in de maag en darmen niet wel kan bereid werden, om dat de kliert- | |
| |
jes der maag, als ook het Pancreas en meer andere verstopt zijn, en de gal (dat groote vlugge sout) te weinig is, waar door een quade gijl in 't bloed komt welke dagelijks by na in d'eigenste menigte in het bloed komende, na zijn vescheiden rijsige deeltjes ook de koors verscheiden maakt, ense by na even lang laat geduiren; want die weinig eten sullen dikwijls de koors verlateren, en menigmaals korter duuren, dan die veel eten, welke de koors vroeger krijgen, en dikwijls langer duurt.
Na dat'er nu veel of weinig van die of die soort van suiren in het bloed zijn, duuren de koorsen ook langer of korter, want een koors duurt dikwijls ses, agt, of twaalf uren. Dit zy dan genoeg om het onderscheid der gaande en komende koorsen te verstaan.
Laat ons nu eens sien wat'er te seggen is van de koorsen, die men continuele oft geduirige noemt. Want het gelijkend wel datse geduirige schijnen, die dagelijks, om den anderen dag, of om de twee dagen haar verminderinge en verheffinge hebben. Sy schelen van de gaande en komende koorsen, die men afgaande noemt, alleenig, datse meer koorsige stoffe hebben, welkers koors dan soo lange schijnt te dueren tot dat d'andere aankoomt.
By dese koorsen nu heeft men verscheide toevallen als, buik-loop, roo-loop, trage afgang, quijlen, hooft-pijn, maag-pijn, braken, trekkingen en diergelijke, waar van wy hier na sullen in 't particulier verhandelen, welkers oorsaak met die by de koorsen is, een en de selfde kan zijn, na welkers verscheidentheid, ook verscheidene deelen beledigt werden.
De Spruw komt ook gemeenlijk by dese koorsen sich t'openbaren, die niet anders is dan een verstoppinge der fijnste speeksel-buisjes, welkers stoffe soo lange geduurt tot dat het bloed is beter geworden, dat na de agt of negen dagen geschied. Dese Spruw makende stof werd onderwijlen door d' aanpersing | |
| |
der vochten geduirig uitgeperst, 't welk het groeijen en afvallen van de spruw is: Dese is om hare verscheidene deeltjes wit, geel, oft swartagtig. De witte schijnt wel een verdikte melk of jeu-sap te wesen, de geele van gelijken, by welke wat meer deeltjes zijn die nader aan het bloed komen: maar de purpere, swarte, de bruine genaamt, zijn niet alleen een jeu, maar selfs ook geronne bloed-deeltjes, en gelijkene zeer na een heet oft koud vuur.
Ontrent dese koorsen merkt men wel een yl-hoofdigheid en raas koorsen. Ik mein dat die aldus voort komen: dat als het bloed soo dik is, dat'er geen behoorlijke geesten oft zenuw-vochten in de hersenen konnen afgescheiden werden, in plaats van dat iets fijnders van het bloed werd gescheiden, dat bewegelijker is, want dat'er iets gescheiden werd is zeker uit de beweginge, inbeelding, en verhaal van verscheide dingen: Want genomen dat ik het bloed gelijk by eenig slym uit arabise gom &c. gemaakt, soo sullen daar wel eenige van de fijnste waterslangetjes door glibberen, maar de andere grovere sullen daar niet konnen door passeren: Op d' eigenste wijse dunkt my dat het mede in het bloed toegaat, in welke noch wel eenige fijne deeltjes door de hersen-kliertjes konnen passeren, welke niet genoeg door andere gebonden zijnde, en te veel van de subtyle materie des logts bewogen, geven een beweginge in de sappen die onstuimig is, waar door de ziel een onordentelijkheid gewaar werd. Na dat nu dese of gene hersen-pijpjes geopend werden, komen daar verscheide bewegingen en by gevolg verscheide representatien aan de ziel, waar door een onordentelijke en ongeschikte praat voor den dag komt, dat men yl-hoofdigheit noemt. Maar soo dese vochten noch fijnder zijn en door de spieren met eenen doordringen, raas-kallen zy, en werden sterk. Haar taal | |
| |
heeft menigmaals geen aan-een-hang om dat de pijpjes en de vochten der hersenen niet ordentelijk (buiten twijffel door kleine convulsien) bewegen, even als in het droomen, ons wonderlijke wanschapentheden vertoont werden, alsoo werden die alhier niet alleen mede vertoont, maar selfs uit gesproken. Ziet van diergelijke rasernyen hier na, alwaar van de rasernyen geproken werd.
Wanneer het nu gebeurt dat dit fijne sap uit dit dikke bloed niet kan gescheiden werden, verstoppen de pijpjes der hersenen t'eenemaal, en daar komt een slaap-koors, want dewijl door het gebrek deser geesten, noch de hersenen, noch de spieren en bewogen werden, moet het lighaam stil leggen slapen, en soo het bloed vorders daar by mede komt stil te staan, volgt de dood en eeuwige slaap.
Als dese luiden wakker zijn, soeken zy somtijds vlokken en pluimen in 't bed, ja haar schijnen duisenden van beesjes te vliegen: Dit geschied mede door gebrek van het zenuw-vocht dat door d'oogen straalt, dat is dat het door het eene pijpje straalt en door het andere niet, of dat eenige pijpjes door een dikke stoffe verstopt zijn, of dat eenig dikke deeltjes door eenige fijndere bewogen werden, waar doorse meinen datse dit of dat sien, of dat voor haar oogen iets vliegt.
Dewijl de machine der hersenen en der andere deelen des lighaams tegens wil en dank soo onordentelijk bewogen werd, weten zy, na de siekte niet wat sy gedaan hebben, want het lighaam werd maar beestelijk en sonder weten van de ziel bewogen.
Wanneer het ademen in dese siekte beswaart gaat, gebeurt sulx of om dat de senuwen die uit de agter-hersenen haar vochten verstopt raken, soo dat de longen by gevolg niet, dan beswaart konnen bewogen werden: Of wanneer het bloed al te dik en styf werd, soo dat het door de longe niet kan passeren: | |
| |
Of dat de spieren die de longe helpen bewegen verstopt zijn en verlampt, of met een kramp beset.
In dese siekte heeft men wel trekkingen oft convulsien, om dat de leden, die te voren stil lagen, door een schielijke doorstroom des senuw-vochts buiten ons weten werden opgespannen en by gevlog bewogen, dat veel in de stervende geschied, alwaar het bloed by na heel te maal stil is; maar wijl het gebeurt, dat'er noch wel somwijls een weinig afscheid en na de spieren en beweegdeelen loopt, werden zy tegen onse wil op gespannen. Of't gebeurt wel dat'er een weinig van dit senuw-vocht in de senuwen is, dat door dese of gene gelegentheid van de subtyle materie gaanbaar werd, en dat deel, daar het dan in stroomt, doet bewegen.
In de koorsen heeft men somtijds keel-en zyde-we'en, welke dikwijls met de koorsen gelyk zijn. De keel-geswellen zijn gemeenlijk anders niet dan verstoppingen der klieren des strots oft slok-darms, welke een moeyelijk doorswelgen en ademen konnen geven: Want soo de klieren van de strot verstopt zijn, gaat de adem beswaarder; en soo de slok-darms klieren op die wyse beledigt zijn, kan het eten oft drinken soo wel niet doorpasseren; of soo beide verstopt zijn, kan men niet wel ademen noch doorswelgen. Dese verstopte klieren nu door de geduirige aanpers der vochten verdikkende en uitsettende, moeten noodsakelijk de keel verengen, en nypen die somwijls toe dat de menschen blond en blauw om haar hooft werden, om dat door dese verenging den omloop des bloeds werd tegen gehouden, want de logt kan het bloed niet ontsteken, wanneer het keelgat toe is. By dese geswellen zijn altijd koorsen die men min of meerder voelt, na dat het geswel groot of klein is. Dat hier nu juist een geswel uit het verdikte bloed ontstaat, en op geen ander plaats, is, om dat | |
| |
de pijpjes van dese klieren van wytte soo geproportioneert zijn, dat alleen die deeltjes, welke daar behooren te passeren, om haar verdikking niet konnen doorlaten: want gelijk de gaatjes van een seef gemaakt zijn om sulk oft sulken fijnen poeder door te laten, en de grove daar boven op te houden, alsoo zijn ook de klieren gemaakt, om maar een seker soort van sappen door te laten, welkers deeltjes een proportie hebben om nergens in die klieren te haperen: maar soo die vochten dan dikker zijn geworden, moeten zy daar in blyven steken, even als een kinder handschoen niet en is geproportioneert na de hand en vingers van een man, alsoo zijn dan dese verdikte vochten mede niet gemaakt om te konnen door die fijne buisjes en pijpjes passeren. Hoe nu dese geswellen haar verder in d'ontstekinge gedragen, sullen wy hier na leeren, als wy van de geswellen handelen.
De long-siekte, die men gewoon is zyde-wee en pleuris te noemen, om dat men in d'eene of d'ander zyde gemeenlijk een groote stekende pijne voelt, is geen ontstekinge in het borst-vlies Pleura, of in de tussen-ribbige spieren, (alhoewel ik niet en loochen, dat daar geen ontstekinge soude konnen komen) maar het quaad scheelt in de longe, het zy in d'een of d' andere zyde, of in beide te gelyk.
Door de reden kan ik niet wel bevatten, waarom na eenige schielijke verdikkinge des bloeds en der andere sappen, juist in dat vlies oft borst-spieren een ontstekinge soude geboren werden. Want als ik heet was en koud vocht dronk, klom dat vocht door het scheil in de gijl-leider, en storte dit vocht in de ader onder het linker sleutel been leggende, waar van het in het hert en de longe liep, en van de longe wederom in 't hert door de groote slag-ader het gansche lighaam door: waarom sou nu dat quaad meerder na die zyde-vliesen loopen als na eenige ander deelen, | |
| |
die de selfde proportie van pijpen en doorloopende sappen hebben, gelijk als de buik-spieren en buik-vlies
Ook kan het geen buiten gevaat bloed van de Vena Azygos wesen, als sommige meinen, want die is ruim genoeg. Ook sou het bloed alleen zoo een pyn niet maken.
Dese reden bevestigt noch meerder de openingen van doode lighamen, in welke men gemeenlijk een belediging van de longen vind, alwaar somtijds het vlies Pleura door gemeenschap, die'et met de longe heeft, mede lyd.
Ten derden, zoo d' ontstekinge in de Pleura oft borst-spieren was, waar soude het schielijk en ras bloed-spuwen uit de longe komen, want de pijpen, waar door dit bloed en etter na de longen soude vloeyen, zijn nooit klaar getoont. In de etterborst isser mede te veel etter, om niet uit de longe te komen.
Soo is dan mijn gevoelen, dat dese gemeinde Pleuritus oft zyde-wee, een verstoppinge van verdikt bloed in de longe is: komende menigmaals van een koele drank oft andere verkouwinge, waar door het bloed soo verdikt werd, dat het door de longs-slag-ader niet wel in de longs-ader kan over gaan. Dit bloed aldus blyvende sitten, werd geduirig aangeprangt van het bloed dat geduirig daar moet door passeren, soo dat die verstoppinge uitgeset werd, en wederom andere nevens geplaatse pijpjes en longe blaasjes perst: hier door werd dan het ademen beledigt.
Het uitterlijke longe-vlies door dese uiterlijke uitgesette verstoppinge, mede uitgespannen werdende, geeft een stekende pyn, en soo dit longe-vlies met het borst-vlies, 't sy door gemeenschap van veselen, oft senuwen, met elkander verknogt is, werd dat vlies ook beledigt, niet door sich selfs, maar door | |
| |
gemeenschap met de longen. Ten anderen werd dese pyn door het geduirig in en uit-ademen niet vermindert.
Als nu soo een longe-buisje oft blaasje door het sterk aan-dringend bloed komt te breken, geraakt het bloed in de pijpjes van de logt-pijp, welk bloed door de beweginge der longe-pijps ringetjes door het ademen na boven toegeperst en gedrukt zynde, belet mede niet alleen het ademen, maar werd ook uitgespogen, en al hoestende opgegeven.
Na het bloed-spuwen vervalt men in etter-spuwen, en waar komt dit anders van daan, als dat na het persen van dit bloed, andere kleindere gijl en jeu-pijpjes verstopt raakten, en dat die door het vergooren in een etter veranderende, mede op gelijke wyse opgeheven en uitgeroggelt werd.
De koors ondertussen continueert, eensdeels om dat de stand van het bloed te voren door het stollen (gelijk te voren verhaalt is) koorsig wierd, en ten anderen, dat door de pyn, de loop van 't bloed gealtereert wierd; ten derden dat het door de verstoppinge traag loopende en broeyend wierd; ten vierden dat'er uit het geswel, soo van het geronne bloed als van de etter geduirig eenige deeltjes by het bloed quamen, en des selfs menginge bedierven: 't welk uit het etter-wateren blijkt. Dit zy dan genoeg om te verstaan wat een pleuris eigentlijk is
By dese hoort noch een siekte die men gemeenlijk peripneumonia oft long-ontsteking noemt, en is een en de selfde met de bovenste pleuris, alleenig dat d' ontsteking of het geswel, meer binnewaars in de longe is, en de uitterlijke vliesen oft senuwen soo seer niet en drukt, en daarom soo pynelijk niet; anders zijn'er d' eigenste teikens, welke men in de zyde-wee heeft.
Wanneer het gebeurt dat de etter in een deser siekten niet uitgespouwt werd, maar buiten de longe in | |
| |
de holte der borst sypert, noemt men dat etter-borst oft Empyema.
De Pest, Pestilentiale, quaadaardige koorsen, Kinder-pokjes, Maselen en diergelijke, zyn van de vorige koorsen alleenig in graden verschelende.
Te voren heb ik getoont, dat de besmette logt 't sy uit verrottingen, aard-bevingen oft opberstingen van vergiftige mynen, ontstaan, onse vochten door het in-ademen kan verdikken, waar uit de boven-genoemde sieckten gebaart werden.
Dit fenijn dewyl het in de logt sweeft, en van verre plaatsen door de winden kan opwaeyen, moet uit seer fijne deeltjes bestaan, want soo se grof waren, soude zy rasser op het aardryk neder vallen, en niet konnen vervliegen. Ten anderen schynen dese deeltjes seer scherp te zyn, 't welk blijkt uit de quaadaardigheid der pest en des selfs aan-hang. Noch brengen zy door haare verscheide figuur, in het lighaam mede verscheide toevallen, waar toe de verscheidentheid sappen der lighamen mede veel doet.
Alhoewel de vyand lang in het bloed schuilde, en noch matig bewogen wierd, gevoelen de lyders haar gesond en sonder koors, tot dat'er eindelijk, 't zy door eten of drinken, koude als andersins, gelegentheid gegeven wierd tot een nadere stremminge, soo begint'er een koors, op die wyse als voren van ons begrepen is, die men Pest-koors noemt.
Gebeurt het nu dat in de huid hier en daar eenige deeltjes geronne bloed blyven sitten, dat niet langer met de rest voort en wil, ontstaan daar purpere blauwe oft swarte vlekken, dat men Peper-koorn hiet, welke een soort van heet en kout vuur vertoonen.
Indien eenige klieren, gelijk als in de vliesen, | |
| |
onder den arm, agter het oor &c. verstopt raken, ryst daar een ontstekinge, die men Pest-Builen noemt. Dese verstoppingen komt aldaar om dat de deeltjes van die sappen, welke door die klieren moeten passeren, verdikt waren, daar in quamen te fermenteren en uit te setten, gelijk ik hier na breeder sal verklaren.
Indien'er eenige melk-deeltjes in dees of gene vleisig deel verstyven, en daar wat verblyven, werden sy scherp, waar door het rontom gelegene vleis doorgeten werd en versterft, 't welk men een Pest-kool noemt.
Vorders schelen de Pest-koorsen en andere quaadaardige koorsen, van de gemeene koorsen maar in graden, namelijk dat in d'eene een corrosyver fenijn is als in d'andere, en dat daarom d'eene meer toevallen en dooden veroorsaakt als d'andere.
Als het gebeurt dat'er eenige gyl-en jeu-deeltjes verdikt zyn en in de huid blyven sitten, 't sy in de fijnste water-vaatjes oft kliertjes, en door de spanninge diese krijgen de tengere bloet-vaatjes persen, komt'er een roode vlek, die men Maselen noemt: welke somtyds weder door warmte uitwasemt oft 't vloeybaar werdende met de vochten wederom voort loopt. Maar is 't dat die stoffe daar blijft sitten, maakt zy roode puisjes en veretteren, dat men kinder-pokjes noemt.
Noch sijnder eenige koorsen die uit een andere siekte, als uit een swering, wonde, als andersins haar oorsaak nemen. Indien daar eenige longe-blaasjes verstopping hebben gekregen, soodanig dat'er somtyds etter werd uitgespogen, of dat'er een sweringe in de lever, milt, oft andere deelen is, soodanig dat het bloed in zyn loop werd belet, en ontrent die verstoppinge in dat deel moet staan broeijen en vertragen, hiet men dat een tering. Sulx geschied ook uit wonden, in welkers lippen de | |
| |
gyl stremt en een etter maakt, waar door den omloop des bloeds op de selfde wyse werd aangedaan. Ten anderen krygt het bloed geduirig een nieuwe stof uit de swering oft wonde, die het bloed bederft en dikker doet werden, waar door mede een broeying ontstaat.
Noch sijnder koorsen die men binnen-koorsen noemt, dese werd men maar by tyden gewaar, als men wat heete dingen gebruikt, en dit geschied meest in die gene, die sich in veel suur vermaken, welkers bloed dik is; en soo het van iets dat het bloed warm maakt ontstoken werd, kan het uit de groote vaten in de kleine soo ras niet passeren als het behoort, daarom moet het voorste bloed broeyen, en ymand heet maken. Met dese siekte zyn de meeste menschen beladen. Dit zy dan genoeg van de koorsen.
|
|