als se een wijltje gelegen hebben. Het braden, koken en stoven van de appelen en peren kan seer veel goeds bybrengen, want het vuir is een stoffe die schrikkelijk bewogen werd, alles doorhakkende en doorkervende, waar door de deeltjes van de vrugten kleinder, en by gevolg fijnder en rijper werden: 't welk d'oorsaak is waarom de gebrade en gekookte beter zijn als de rauwe.
De Peren komen naast d'appelen: hier onder heeft men Suiker-peren, Kaneel- en Saffraan-peren, Konings-peren, Suikerei-peren, Riet-peren, Smeer-peren, Winter-peren oft Harmen Harkes-peren, Bergemotten oft Soppende groentjes, en diergelyke meer.
Alle sagte en volkomentlijk rype peeren, matig gegeten, zijn niet ongesond; maar de harde, onrijpe en suire veel gegeten, maken veel siekten, om datse veel suir maken en het bloed verdikken. Nog beter zijnse gestooft oft gebraden, voornamelijk de Winter-peren, Yser-peren, &c.
De Cinaas-appels spannen wel de kroon ontrent de Orangien en Klooster-appels, maar veel gegeeten veroorzaken loop, ja selfs wel de roode loop, 't welk men genoegsaam bespeurt in die gene, welke op zee zijn, en aan een eiland komende, zoodanige vrugten eeten. Sy zijn beter gegeten met haar schillen dan sonder: want hier door werd des selfs suirigheid meer getempert: maar 't is beter die matig te gebruiken of t'eenemaal te laten.
Het selfde seg ik mede van de Citroenen en Limoenen, welke om haar scherp suur nog veel schadelijker zijn, al is 't datse met suiker gegeten werden; want sout en suur krenkt onse sappen en vogten, maakt se dik en traag loopende, verwekt koortsen en scheurbuik: al is 't dat sommige seggen datse voor die qualen goed zijn: maar ik segge datse de waarheid hier te kort doen, en dat haar experientie vals is, en valsche verschijnsels doet sien.