Eerst sullen wy van het gesigt dat een van de nobelste sinnen is, spreken.
Hoe nu een oog gestelt is en gemaakt met sijn vliesen-vogten en zenuwen, heb ik in mijn Anatomie genoegsaam afgelegt, soo dat ik niet geern een geregt tweemaals wil op-dissen. Derhalven staat hier alleenig aan te merken, hoe het gesigt geschied, wat het ligt en koleuren is, en hoe sulx de ziel bekend werd gemaakt.
Het gesigt is dan anders niet dan dat het ligt dat van de Son, kaars &c. op de objecten valt, in onse oogen door de vogten en vliesen van de objecten wederom deinst, waar door de Veseltjes soo van de gesigt-senuw als van de hersenen, en de desselfs doorstralende vogten, soo bewogen werden, dat de ziel daar een denkbeeld van ontfangt, op die wyse als wy denken dat dese objecten buiten ons toe dragen.
Het ligt dat van de objecten wederom slaat, is een weersteut, waar door de hemels balletjes, van het ligt der Sonne oft van een kaars &c. door de tussen ruimten der lighamen, in een oogenblik tijds werden voortgedreven. Dit geschied even als een bal die ik tegens een muur aanslaa niet van sijn selven wederom stuit, maar daar is een fijndere stoffe die uit de muur vloeyd, welke, na dat de bal van de logt daar veel of weinig wert tegen aan gedreven of liever geperst, als een veer van een slot neer buigt, en alsoo niet konnende blijven buigt als een veer van een slot wederom, waar door de bal ook wederom geslagen werd; even gaat het dan ook met de hemels balletjes die elders tegens een object geperst sijnde op soo een wyse als de bal ook in onse oogen en hersen-vogten wederom geperst werden.
Het ligt eigentlijk der Sonne oft van iets anders selver is niet anders dan een seer snelle en overhandse persinge der ligte lighamen, waar door geduirig de hemels balletjes van alle kanten rontom sig, volgens