XV. Hooft-Stuk.
Van het Sweet en de onsiennelijke Uitwaseming onses lighaams.
AL waar warmte is, moet ook seker een uitwaseminge volgen: dese warmte en gestinge komt van onse vogten, en hoe die geboren werd hebben wy te voren geleert, soo vergenoegen wy ons nu te onderstellen dats'er is.
Terwijl dan dat onse sappen gesten, werd door het hemels vuur, en de warmte der vogten geduirig eenige waterige, swavelige, en soute stoffen buiten het lighaam vervoert, even als uit een distilleervat allerlei ligt opvliegende deeltjes door het vuur buiten het vat werden gedreven. Als men alle de deeltjes die uit het lighaam van een mensche vliegen sag, sou men hem niet onaardig by een geschilderde heilig konnen vergelijken, rontom welke men een ligt verbeeld, even is de uitwaseming ook van ons lighaam als een kring rontom, welke middelmatig sijnde, ons gesond is, te veel doet vry veel vlug sout verliesen, en te weinig is een teiken van een dik en drabbig bloed.
Dat dese uitwasemingen geschieden, blijkt klaar, als wy onse hand, ontrent een nieuwe gladde tinne schotel oft spiegel houden, sal het tin oft glas met een damp besmeurt werden, welke uit de pijpjes van onse huid uitgedreven werd.
Ten anderen souden wy wekelijks geen schoone hemden noodig hebben, indien se niet door dese uitwaseming stinkend wierden, daarom die veel uitwasemen, stinken als bokken, en die het te weinig hebben, konnen eens soo lang met een hemd toe.
Men sal vragen hoe veel ymand op een dag uitwa-