| |
| |
| |
V. Hooft-Stuk.
Van de groejinge en voedinge der deelen.
WAnneer een mensch eerst geboren werd moet de selve groejien sal het een Man oft Vrouw werden van ouderdom, dese groejinge kan niet geschieden ten sy aan de vaste deelen yets vast blijft, dat de selvige doet grooter werden.
't Is ook seker dat een menschen lighaam niet anders is dan pijpen en sappen, en dat dese pijpen in 't begin van de geboorte soo hard niet en sijn als een mensch die oud is: Item dat de sappen, bloed en andere vogten in de jonge mede swakker sijn als in een vijf en twintig jarige persoon.
Dewijl nu dese vogten in dese slappe pijpen geduirig moeten omloopen, en de sappen van maand tot maand en jaar tot jaar vlugger en woeliger werden, soo is't dat dese swakke pijpjes allenxkens moeten uitgeset en uitgedyt werden, even by na (dog soo groot niet) alseen blaas van een man opgeblasen werd, sal sterker uit spannen als van een kind opgeblasen. Dese vogten dan door haar kragtiger circulatie spannen alle de vaten opender als doese in de eerste generatie soo sterk niet en waren.
Dese uitspanning der vogten komt, om dat de kinderen allenxkens ouder werdende sterker voedsel gebruiken, en dat se ook van tijd tot tijd een sterker ferment krijgen. Dit vogt allenxkens meerder bewegende en fijnder deeltjes krijgende, werd van de lugt soo seer niet neergeperst, welke uitgeset sijnde moet meerder plaatse beslaan, soo dat het een noodsakelijk gevolg is, dat de pijpen daar dit vogt in besloten is, moeten uitsetten; en dat een fermen- | |
| |
terent vogt meerder ruimte beslaat, weten de bottelbier-makers genoegsaam, die met een pint bottelbier wel vier pints glasen vervullen.
Maar men mogt vragen waarom het been van een spier, en het krakebeen van een zenuw-klier &c. verscheelt, en niet alle deelen van eenderlei maaksel sijn, soo'er maar een sap en eenderlei soort van pijpen sijn: maar ik antwoord, dat de pijpen niet alle van eenderlei wijte sijn, en dat de sappen uit verscheide soorten van deelen bestaan, die in groote, figuur &c. veel van malkanderen verschelen, en dat by gevolg in de pijpjes van de beenen even sulke deeltjes konnen in gaan alser noodig sijn om die te voeden, en sulx ook in die van de spieren, kraakbeenen &c. aldus siet men ook in de planten, welker soorten ettelijke duisend uit eene aarde wasschen en egter van alle malkander verscheiden sijn, dat nergens anders van daan komt, als van de verscheide pijpjes der planten, en de deeltjes der aarde en souten, die alle in een geproportioneerde figuur en groote diese met die pijpjes moeten hebben, daar in gedreven werden. Alsoo seg ik gaat het ook in ons lighaam, alwaar yder soort van pijpjes sulke deeltjes inlaat als'er door konnen passeren: en die'er niet door konnen passeren, gaan door andere takken wederom weg. Het enten leert ons mede, hoe dat in de ent sulke deeltjes maar werden ingelaten, als'er bequaam sijn om de ent te voeden en vrugten te doen voortbrengen.
Nu vraagt men my, hoor ik al, hoe dese deilinge van pijpen in yder mensch soo de selvige kan sijn? Men moet weten dat het met de eitjes, uit welke de mensch en misschien alle andere dieren voortkomen, even eens gelegen is als met de saden der planten, in welkers hertjen alsoo genoemt de gantsche delineatien van de plant is, ja selfs ook alle de delineatien van de planten (alhoewel voor onse ogen onsigt- | |
| |
baar, door het verstand nogtans klaar) die na duisent jaar daar konnen uit voort komen; hier toe helpen de vergroot-glasen seer, en selfs siet men het eerste beginsel van een vrugt in de eijeren der hoenders, dat ook sonder twijfel in de menschen eijeren moet vast gestelt werden. Dit soo sijnde, werden de vogten van het mannelijke saad (waar van hier na) als door de sonne vrugtbaar en werkende, welke in de groote vaten eerst begint te werken en soo allenxkens tot de kleindere en kleindere voort gestout werd: Want de vaten en ingewanden groeijen niet aan, maar die in het eitjes reeds voor ons onsigbaar waren, werden allenxkens meerder en meerder verstijft en by gevolg sigbaarder.
Vast gestelt sijnde dan dat dese tengere vaten door de werkende sappen uitgeset werden, moet ook volgen dat de wevinge deser vaten losser en wijder van een gaat, even als wanneer men een hand in een gebreide handschoen steekt, sal der selver gaatjes wijder werden, en ook de handschoen uitsetten, dit soo sijnde kan het gebeuren dat'er eenige takagtige deeltjes om dese subtijle veseltjes vast blijven en daar omkringelen, die de ruimte weder vervullen, die'er van het werkende vogt was veroorsaakt, en dat'er ook tusschen beiden wel eenige andere als waterige, soute, aardagtige en diergelijke sig mede inboesemen, want de eerste deeltjes laten altijd ruimtjen om andere figuiren van deeltjen in te konnen laten; dit soo geschiedende werd het deel grooter, want het geschiet niet in eene pijp, maar in alle pijpen van het lighaam soo dat men merkelijk kan sien, dat niet alleen een deel maar het gantsche lighaam groeit.
Maar behalven dit, bevinden wy, dat'er geduirig een geduirige uitwaseminge van deelen uit ons lighaam wegvliegen, soo dat het lighaam niet alleene groeit, maar ook gevoed werd, 't welke niet alleen in jonge, die alleen groeijen, maar ook in oude ge- | |
| |
schied, die niet groeijen maar evenwel gevoed werden. De ervaring leert ons dat'er dagelijks veel meer uitwasemt als'er uit gedijgt werd, want soo ymand by voorbeeld ses pond op een dag at, souw hy omtrent vierde half pond verwasemen, en soo die persoon geen voedsel gebruikt, werd hy na korten tijd mager, daar van segt men, hy teert op sijn smeer, en soo hy al te veel werkt en te veel uitwasemt, werden die lieden ook mager, daarom segt men, hy verwerkt al sijn vet.
Dit dan vast gestelt sijnde, moet dese uitwaseminge geduirig door nieuw voedsel herstelt werden, dat is, in de plaats daar een deeltjen uit-gevlogen is, moet noodsakelijk weder een ander deeltjen in de plaats komen: Dit siet men als men olie-vlakken op sijn kleederen heeft, strijkt men daar natte potaard over, op dat de olie, seggense, daar sou in trekken. 't Welk aldus geschied: als de waterige deeltjes van de potaard of van yets anders door de subtijle materie oft vuir uit gedreven werd, souden des selfs ruimten, daar de waterslangetjes in hebben geseten, moeten ledig blijven, ten waar dat de olie deeltjes daar niet in en quamen te succederen, en dese ruimten konden niet ledig blijven, soo is't dan ook een noodsakelijk gevolg dat de olie deeltjes sig in des selfs plaatse gingen setten. Alsoo mein ik ook dat het by na gelegen is in de voedingen der deelen, dat als de eene vervliegen d'andere wederom de plaats in nemen, want als ik een glas wyn commandeer, schenkt men daar in uit de kan, 'tgeen uit de kan liep vervult het glas, en de logt die in het glas waar, werd wederom in de kan geperst in de plaats daar de wyn is uitgeloopen, in welke men een kring van beweginge siet.
Nu is de questie waarom het groeijen en aanwaaschen maar tot vijf-en-twintig jaren geduurt en niet langer; de reden hier van is klaar, wanneer men weet dat de veselen op het laatste soo hard werden, | |
| |
datse door het bloed, dat in het vijf-en-twintigste jaar of daar ontrent in sijn hoogste stand en vigeur van werkinge is, niet meerder konnen uitgerekt en uitgeset werden, want het gene in de kinderen meest kraak-beenig was, is in oudere beenig geworden, en soo voort ook met alle andere deelen na proportie.
Sommige kinderen groeijen in de koorsen meer als ordinaris, 't welk sommige vreemt souw dunken, maar se moeten weten, dat als ymand de koors heeft en in de hitte is, alle de pijpjes dan door de fermenterende en broeijende stoffe meerder konnen uitgerekt werden, soo dat in des selfs tusschen ruimte ligtelijk voedende deeltjes in konnen gedrongen werden, waar door de kinderen schielijker en meerder in een maand konnen groeijen als anders in een jaar.
Soo het gebeurt dat ymand sijn beenen eerder vast werden als een ander, of dat alle pijpjes harder sijn, alse wel van de vogten konnen uitgeset werden, kan het gebeuren dat soo een mensch korter van statuure werd als een ander; want men sal ook menigmaals bevinden dat korte luiden sterker en breeder van lighaam sijn als andere langere. De reden hier van is, dat dewijl de pijpjes van de korte niet wel in de langte konnende uitsetten, ten minste in de breete uitsetten, soo dat yder deel dikker sijnde, ook meerder sterkte bybrengt als de dunne, want een balk is sterker als een tien van een wilge. Dat ymand vroeg grove beenen en grof voedend sap krijgt, komt uit het voedsel voort, want die fijne spijsen gewoon sijn te nuttigen, als hoenders, wittebrood &c. en daar by weinig werken, sullen soo sterk niet sijn als die haar kost Westphaalse schinken en pekelharingen sijn en veel werks moeten doen. Zoo het gebeurde dat men een werk-man met pasteijen, oesters, hoenders en diergelijke delicatessen dagelijks wilde mes- | |
| |
ten, souw hy siek werden, want dese spijsen door de gest van sijn maag (die sterker en scherper is als in tengere lieden) te haast verteert souden werden, soo dat de gesten en sappen van sijn lighaam te scherp souden werden, en by gevolg onbequaam om te voeden. Even sou het met rijke en delicate tengere luiden zijn, alse dagelijks moesten werken, haar geesten oft haar werksame stoffen souden vervliegen, en hare gesten souden om haar slappigheden de harde spijsen niet konnen ten onder brengen, soo dat hare gesten en sappen tay en lijmig souden werden, en by gevolg siekten veroorsaken.
Nu staat ons een weinig t'ondersoeken, welk het voedsel is, of het voedsel bloed is of eenig ander vogt. Men heeft by ouds gemeent dat het voedend vogt een bloed was, maar gelijk als de aarde het voedsel der planten niet en is, maar het water, alsoo is ook het roode bloed geen voedsel der deelen, want de deelen behoorden dan alle rood te sijn, 't welk wy niet bespeuren, want de Juffers met blanke aansigten, borsjes en handen, werden meest geliefkoost, welke alle rood moesten sijn indiense met bloed gevoed wierden.
Ten tweeden gelijk de aarde te grove deelen sijn om te voeden, also is het bloed mede te grof om door de fijnste pijpjes heen te konnen vlieten, welke gevoed behoorden te moeten werden, soo dat het bloed maar door de grootere vaten loopt.
Ten derden bevind men, als een beest heeft uitgebloed, alleenig het bloed uit de groote vaten is geloopen, want gekookt sijnde sal het wel drie deelen dikwijls minder wegen als doe het rauw was, een teiken dat'er nog veel vogt in de kleine pijpjes verborgen was, die door het koken daar sijn uit gekomen; ook is het gekookte vogt niet rood, maar klaar.
Ten vierden, wanneer ik eenige uiren gaa, gebeurt het wel dat ik blaren aan de voeten krijg, maar dat | |
| |
vogt is geen wei nog geen bloed, maar een jeusap, 't welk niet rood is, maar klaar schijnend, ten sy ik al te seer gegaan hebbende, het vrijven van de schoen, niet alleen het voedend sap hadde uitgedrukt, maar selfs ook het bloed uit de bloed-vaten geperst.
Ten vijfden geven alle geswellen en kneusingen een wit vogt, dat geen bloed kan sijn, maar een melkagtige stoffe, welke door de zuirigheid van de wonde schiftende, onder gedaante van een heele dikke melk oft seer dunne kaas daar uit vloeit.
Soo dat ik dan besluit dat het voedsel onzes lighaams geen bloed is, maar een jeu oft lillig sap is, even als het geene dat wy uit het vleis koken, 't welk het voedsel van het vleis was en niet het bloed.
Maar wat nuttigheid doet dan het bloed sal men vragen? Ik antwoord, dat des selfs deeltjes het voedsel van elkander houden, even als men sout distilleert, daar een pot-aard, bolus of yets diergelijks bygedaan werd, op dat het sout niet te gaar en smelte, soo dat des selfs pijpjes daar door open gehouden werden om de zuire stoffe des te beter uit de drijven. Even by na seg ik schijnt het in 't bloed te gaan, welkers deeltjes men meint rond te wesen, en door haar geduirige draeyinge om haar axie, de vogten in een wemelinge en werkinge houden.
Ten tweeden, is het bloed veel loopende in die deelen alwaar veel bewegingen moeten geschieden, gelijk als in de spieren, voornamelijk aan de uiterdeelen, welkers voedend vogt anders geduirig verstijven mogt, indien het met het warme bloed niet gekoestert wierd. Want soo de werkinge van de jeu niet door wermte wierd aangeset, verdunt en vloeijend gehouden, sou de logt, meester werdende, haar soo zeer persen, datse minder vloeibaar sou sijn, en by gevolg verstijven.
Ik ben van gevoelen dat het zenuw vogt oft hersenvogt (waar van hier na sal gesproken werden) niet | |
| |
alleen de stoffe is van de bewegingen, maar ook ons voedsel aanbrengt, 't welke in de pijpjes niet konnende ingaan, oft sijn pligt afgelegt hebbende, door de watervaten wederom komt.
Ten derden is het zenuw-vogt niet alleenig een oorsaak van de beweginge der spieren, maer ook het bloed, van welke hier na sal gesproken werden, wanneer ik van de beweginge der spieren sal handelen.
|
|