| |
| |
| |
Contacten tussen stad en district
1 juli 1992. In het gebouw van de Sociale Culturele Vereniging Wie na Wie (Ons bij Ons) in Frimangron (Vrijmansgrond), een wijk aan de zuidkant van Paramaribo, wordt 1 juli gevierd. De aanwezige creoolse vrouwen zijn gekleed in hun koto en anisa. Er wordt getrakteerd op brafu (soep) uit de traditionele creoolse keuken, die wordt opgediend in een kalebas. De ceremoniemeester, tevens voorzitter van Afro-Sranan, doet onder meer een dringend beroep op de creoolse president van Suriname om de 1 juli-dag te hernoemen tot Keti-kotidag (keti-koti = de ketenen verbreken). De Keti-kotidag is in 1960 door de toenmalige regering uitgeroepen tot ‘dag der vrijheden’ om zodoende een algemene interpretatie aan de eerste juli te geven en de totale bevolking te laten deelnemen. Het laatste is maar deels gelukt want de 1 juli-viering in Wie na Wie 1992 was een stadscreoolse aangelegenheid.
Sinds de zestiende eeuw hebben Europese kolonisten slaven uit Afrika aangevoerd om plantagelandbouw uit te oefenen. De kinderen die in de kolonie werden geboren werden creolen genoemd, ter onderscheiding van de slaven die direct uit Afrika kwamen en die cynisch ‘zoutwaternegers’ werden genoemd. Een aanzienlijk deel van deze groep slaagde erin naar de bossen te vluchten en wist daar zelfstandige vrije gemeenschappen te stichten: de Marrons of bosnegers. Het woord creool is via het Franse ‘créole’ afgeleid van het Portugese ‘crioulo’. Het stamwoord is hierbij criar, wat ‘opvoeden’, ‘in huis geboren’ of ‘eigen kweek’ betekent.
Tussen 1600 en 1808, het jaar waarin de slavenhandel werd verboden, zijn ongeveer 350.000 slaven uit Afrika aangevoerd. Toen op 1 juli 1863 de emancipatie werd afgekondigd verkregen ongeveer 33.621 slaven de vrijheid. Deze gebeurtenis is sindsdien elk jaar door de creolen herdacht. In de loop der tijd heeft deze groep zich deels vermengd met andere etnische groepen. Ook deze nakomelingen worden nu creolen genoemd.
| |
| |
| |
In de stad
Al in de tijd van de slavernij leefde een behoorlijk aantal slaven in Paramaribo als huisbediende, als ambachtsman of anderszins.
Na de afschaffing van de slavernij in 1863 trok een groot deel van de creoolse groep van de plantages naar de stad op zoek naar werk. Onder andere door tegenslagen in de kleinschalige landbouw kwam in de jaren daarna de urbanisatie verder op gang.
Nog steeds oefent Paramaribo een grote aantrekkingskracht uit op plattelandsgebieden met een overwegend creoolse bevolking, zoals de districten Para en Coronie. Ondanks de gerichtheid op Paramaribo is er steeds een band gebleven met het platteland (boiti). Veel stadscreolen bezitten een stuk grond met een huisje buiten de stad. Vaak is dat een deel van een onverdeelde familieboedel, een verkregen erfpacht of een huurperceel, waarop gelegenheidslandbouw wordt bedreven. Men gaat er naar toe voor vakantie (njan dre ten) of om aan familierituelen deel te nemen. Dit laatste gebeurt echter ook steeds vaker in de stad zelf. Na hun pensionering keren veel creolen terug naar het district.
Ook op een andere manier komt de verbondenheid van de stadscreool met het platteland (district) tot uiting. Al woont iemand in de stad, aan naam of wijze van spreken is te horen uit welk district hij komt. Het is typisch dat namen beginnend met de letter P families aangeven afkomstig uit het district Para waar een vrij grote concentratie creolen woont
Het begin van het Keti-kotifeest: leden van de populaire kawinaband Sabi Diri kleden het Kwakoebeeld aan, symbool van de afschaffing van de slavernij.
| |
| |
Boven: Vriendinnen van de jarige met het typisch creoolse cadeau: een koperen bekken met vele mooi gebonden anisa's
(Pengel, Pinas, Peroti bijvoorbeeld). Ook creolen uit Coronie herkent men aan de naam. Velen van hen staan in nauw contact met eventuele familieleden in het district. Dat gebeurt met moderne communicatiemiddelen als telefoon maar ook via buschauffeurs op de verschillende districtstrajecten. Dezen brengen als koerier dagelijks boodschappen over, mondeling of per brief of vracht. Zo blijft er contact bestaan tussen stad en district.
| |
Wonen en werken
In de slaventijd moesten de slaven genoegen nemen met bescheiden eenkamerwoningen die op een rij achter het grote herenhuis van de meester of meesteres in Paramaribo waren gebouwd. Na de slavernij bleef men soms generaties lang nog in deze verkrotte huisjes wonen. Ouderen vestigden zich aan de rand van de stad in kleine huisjes (af takie = half dak) en hebben deze, als de financiën dat toelieten, steeds opnieuw verbouwd. In de jaren vijftig verhuisden veel
Rechts: Geel is van oudsher de kleur van een friyari misi, een jarige, die vijftig wordt.
| |
| |
creolen uit de verkrotte woningen van de binnenstad naar volkswoningen van diverse projecten. Deze woningen werden gebouwd door de overheid voor lagere inkomensgroepen. Tegenwoordig wonen ook andere bevolkingsgroepen in deze volksbuurten, zoals in Beekhuizen, Latour, Marowijneproject en Sophia's lust. Menige ‘volkswoning’ is verbouwd tot een grotere middenstandswoning.
De beter gesitueerde stadscreool kiest liever voor een eigendomsperceel op een der verkavelingsprojecten als Ma Retraite, Benie's parks of Cupido, bouwt een huis met balkon en legt een grasgazon aan.
Velen die oorspronkelijk in de kleinschalige landbouw werkzaam waren zochten rond de eeuwwisseling hun geluk in de goudwinning en het balatabedrijf. De goudperiode is even beroemd als berucht. Vele creolen hebben hoge inkomsten uit de goudindustrie kunnen verwerven die ze in bezittingen hebben kunnen omzetten. Anderen verloren hun kapitaal weer en vervielen tot armoede. In de balataindustrie (balata is rubber verkregen uit stollende bate van de bolletrieboom) waren de ontberingen voor de arbeider, de zogenaamde balata-bleeder, groot en de verdiensten erg wisselvallig. Door de afnemende vraag in de bedrijfstak viel ook deze werkgelegenheid als inkomstenbron voor de creool weg.
Anderen legden zich toe op het uitoefenen van ambachten als timmerman, schrijnwerker of smid, die tot na de Tweede Wereldoorlog een goed bestaan opleverden.
Nieuwe mogelijkheden leverden de bauxietbedrijven. Toen ook daar echter de ‘boom’ afgelopen was en ook de overheid ging bezuinigen op arbeidskrachten werden veel creoolse werknemers werkloos. Een deel vertrok naar de Nederlandse Antillen om er te werken in de olie-industrie.
Als stadsbewoner zijn de creolen voornamelijk in loondienst bij de overheid en bij kleine en enkele grote bedrijven. Er is een grote voorliefde voor hoge ambtenarenfuncties. Daarbij gaat het meer om de status dan om de economische voordelen die daaruit voortvloeien.
| |
Een eigen taal
Het Sranantongo is ontstaan ten tijde van de slavernij als contacttaal tussen de slaven onderling, die uit verschillende delen van West-Afrika afkomstig waren, en tussen de slaven en de blanken. Het Sranantongo draagt in zich herkenbare Afrikaanse, Engelse en Portugese woorden. Daarnaast is er invloed van het Nederlands en andere in Suriname gesproken talen waaronder het later gekomen Hindi en Surinaams-Javaans. Het spreken van Sranantongo was eens verboden op school. Het onderwijs is ook nu nog geheel in het Nederlands.
De in de Surinaamse onderwijsgeschiedenis bekende inspecteur H.D. Benjamin (1850-1933) heeft een verbeten strijd gevoerd tegen het spreken van Sranantongo op scholen. Volledig succes heeft de strijd echter niet gehad, want het Sranantongo bleef bestaan en is tegenwoordig de communicatietaal bij uitstek, niet alleen tussen de creolen onderling, maar ook als contacttaal tussen de verschillende etnische groepen. Op elke openbare vergadering van betekenis wordt Sranantongo gesproken.
Opmerkelijk in het Sranantongo zijn de vele en kleurrijke odo's, de spreekwoorden en gezegden. Ze zijn in de loop der tijd onstaan als reactie op gebeurtenissen en omstandigheden en kenmerken zich door een diepe waarheid en wijsheid. De kunst van de odo's is ze zo te gebruiken dat degene voor wie de boodschap bestemd is, deze ook begrijpt: Tangi fu bung na kodja (letterlijk: dank voor het leveren van prestaties is een pak slaag: ondank is 's werelds loon). Dat niet de schreeuwers de harde werkers zijn wordt als volgt vertolkt: a no ba bari man broko pranasi. Het is een heel gangbaar gebruik om via de radio met odo's een boodschap door te geven. Er wordt daarbij populaire muziek aangevraagd en afgedraaid door de dienstdoende omroeper die dan ook de odo voorleest.
| |
Koto en anisa
De traditionele kleding van creoolse vrouwen bij uitstek is de koto (rok) en de anisa (hoofddoek). De koto heeft zich in de loop der tijd tot verschillende kotostij- | |
| |
len ontwikkeld, aangepast aan elke gelegenheid. Ze variëren van een heel eenvoudige koto voor de werkster tot de koto voor een ceremoniemeester (amelsami) of als huwelijksgarderobe (trowkoto). De rok bestaat naar gelang het doel en zover de financiën dat toelaten uit wel 23 el stof. Bij de koto hoort de anisa of hoofddoek die, op verschillende manieren gevouwen, de mogelijkheid geeft om een boodschap uit te spreken.
Het gekozen motief van de anisa en de bindwijze maken ook de stemming van de creoolse vrouw kenbaar. Is zij in de rouw dan is de hoofddoek wit en wordt strak om het hoofd gedaan met beide uiteinden achter het hoofd langs naar voren en voor het voorhoofd samengebonden. Bij een feestelijke gelegenheid kan gebruik worden gemaakt van de lontoe ede. Zijn er op de randen van de doek versieringen aangebracht dan heet het de prodo ede. De verschillende bindwijzen dragen allen een geheime taal in zich die varieert van ‘loop naar de pomp’ tot ‘wacht op mij op de hoek’. Werden in het verleden de koto en anisa geassocieerd met de volksklasse der creolen, vandaag de dag ligt het heel wat anders. Vaker komt het voor dat creolen uit de midden- en eliteklassen een koto-dansi organiseren.
| |
Bigi Yari
De voorbereidingen van een goede creoolse verjaardag beginnen soms een jaar van te voren, vooral voor de ‘ronde getallen’, die bigi yari's, die groots gevierd behoren te worden.
Om deze uitbundigheid te bekostigen wordt een ‘hand’ in de kasmoni gereserveerd. Deze praktische manier van sparen is langer dan honderd jaar in gebruik onder met name creoolse (huis)vrouwen voor wie de drempel van een bankinstelling te hoog is en ook de te sparen bedragjes te laag. De kasmoni wordt aan een persoon toevertrouwd, de houder van de kas. Iedereen die hierin een hand heeft, legt maandelijks een bedrag in en men reserveert, afhankelijk van wat men over een bepaalde tijd nodig heeft, de zoveelste hand voor uitkering van de aldus gespaarde som.
Wat ook ruim van te voren wordt besteld is de muziek, een onmisbaar onderdeel van een verjaardagviering. Vooral de populaire bands worden reeds een jaar van te voren geboekt. De persoon in kwestie begint zich de avond voor de heuglijke dag reeds jarig te voelen; de owru yari (het oude jaar) aan de vooravond van de verjaardag hoort er ook bij en dan kan er al bezoek komen waarmee het oude jaar wordt afgesloten.
Van de owru yari kan afscheid worden genomen met een ‘switi watra’, een lekker geurend bad met bloemen en zoete essences om schoon het nieuwe jaar in te gaan. Menig feestvarken wordt rond zes uur in de ochtend onthaald op een aubade, een muziek- en zanghulde om de dag goed en feestelijk te beginnen. Vrienden en vriendinnen hebben dan gezorgd voor thee en broodjes, een verjaardagsontbijt waarin ook de muzikanten delen. Afhankelijk van de geloofsovertuiging van de jarige vindt er rond 10-11 uur 's ochtends een morgenzegen plaats, een dankdienst aan huis om goddelijke zegen af te smeken voor het nieuwe levensjaar en te danken dat men heeft mogen leven.
's Avonds is er feest. Dit vindt altijd plaats in een speciaal voor deze gelegenheid gebouwde tent op het erf. Er zijn klapstoelen gehuurd, een bar waarbij in halve vaten gevuld met stangen ijs de dranken koud worden gehouden, en een eetgedeelte waar porties feestelijke maaltijden, variërend van pom, rijst met bruine bonen en pindasoep worden opgeschept en rondgedeeld. Het eten vindt plaats in de pauze van het feest. Eerst is er muziek en dansen. De muziek wordt op aanvraag aangepast en verzorgd door een kawinaband met traditioneel slagwerk of een moderne kaseko-groep die met eigentijdse instrumenten ritmische muziek ten gehore brengt.
De eerste dans is een polonaise: familie en vrienden maken een rondgang en gaan met de jarige in hun midden de hele tent door. Zit de stemming er nog niet in als de afgesproken tijd voor de muzikanten er al op zit, geen nood: men haalt geld op voor nog een uurtje muziek en kan zo doordansen ‘tot bam’.
Letterlijk komt deze uitdrukking uit het Duits: bis am
| |
| |
Morgen, maar deze oorsprong kennen velen niet meer.
Net zo belangrijk als het vieren van de verjaardag is het verzorgen van een goede begrafenis. Het is traditie dat men zich al heel jong bij een begrafenisfonds aansluit. De verschillende geloofsgemeenschappen beschikken daartoe over een eigen organisatie. Zo bestaat er een hernhutter, luthers en roomskatholiek begrafenisfonds. In de laatste tien tot vijftien jaar zijn er ook particuliere begrafenisverzekeringsondernemingen opgericht. De teraardebestelling van de overledene gaat met veel ceremonieel gepaard.
De uitvaartdienst wordt geleid door een voorganger van de gemeente waarbij de overledene was aangesloten. Toepasselijke koraalmuziek en speciaal uitgekozen liederen wisselen de dienst af. Vervolgens gaat de stoet naar de begraafplaats, voorafgegaan door dragers met het stoffelijk overschot op de draagbaar. De stemming is niet somber, men praat volop en vaak bevinden zich in de stoet met anisa's zwaaiende familieleden en vrienden, vooral als de overledene een hoge leeftijd heeft bereikt. De uitvaartdienst is dan een vrolijke gebeurtenis. Heel toepasselijk wordt dan vaak de odo ‘pe dede de’ gehanteerd, vrij vertaald: ook bij droefenis kan gelachen worden.
| |
Religie
Al in de negentiende eeuw werd het christendom onder de slaven verbreid. Met het oog op de afschaffing van de slavernij heeft de koloniale overheid een netwerk van zieleherders ondersteund opdat
Een herdenkingsdienst in de Grote Stadskerk op 1 juli, het Keti-kotifeest.
| |
| |
de slaaf bij het verkrijgen van zijn vrijheid niet opstandig zou worden. Met name de Evangelische Broeder Gemeente (EBG, hernhutters) en de Rooms Katholieke Kerk, kennen veel volgelingen onder de creolen. De zondagse kerkgang is een belangrijk evenement gebleven en vooral op hoogtijdagen is het een fascinerend gezicht, te zien hoe men zich in groten getale naar de kerk begeeft. Ook de vele pinkstergemeenten bogen op een groot aantal creoolse leden, waaronder velen die voorheen behoorden bij een van de grote gemeenten van de EBG of de Rooms-Katholieke Kerk.
Hoewel het grootste deel van de creoolse bevolking belijdend lid is van een christelijke gemeente, grijpen velen indien nodig terug op de oorspronkelijke religie, de Afro-Surinaamse godsdienst, die de band vormt met de spirituele belevingswereld waarin de voorouders een belangrijke rol spelen. Deze gaat uit van de gedachte dat Anana (God) bijgestaan wordt door verschillende wezens: de winti's, en is erop gericht problemen hier en nu op te lossen. De winti's kunnen zich al dan niet spontaan manifesteren in een persoon en als zodanig overgaan tot spreken en richtlijnen geven voor alledaagse kwesties. Dit betreft meestal problemen, ziekte of verkeerd handelen waarvan de oorzaak niet duidelijk is. Men krijgt dan advies ‘fu luku tra sey’, letterlijk vertaald: ‘naar de andere kant kijken’, niet het wereldse analyseren, maar nagaan of de oorzaak van de moeilijkheden op bovennatuurlijk vlak liggen.
Rituele handelingen worden geleid door de bonuman, de winti-priester-geneesheer die het vermogen (obia) bezit tot het contact met de andere wereld en aldus doorkrijgt welke handelingen moeten plaatsvinden om zaken op aarde naar tevredenheid te doen verlopen. Er kan door de winti of geest om een rituele maaltijd (kra tafra) worden gevraagd of om een ritueel feest, de winti-pré. Deze zijn dan bedoeld voor herstel van de band met de voorouders indien hierin verstoring is opgetreden door misstappen of verkeerd gedrag. In de rituelen worden zij dan opgeroepen, verwelkomd, gefêteerd en om vergiffenis en raad gevraagd. Een of meerdere familieleden kunnen hierbij
Linkerpag: Frits Vrede, ritueel specialist in de winti-religie.
in trance geraken (winti krijgen) en boodschappen doorkrijgen. In andere gevallen kan men het slachtoffer zijn geworden van een ‘wisi’, een rituele handeling door iemand anders opgezet om kwaad te doen. Via de bonuman wordt deze wisi opgeheven.
Het is belangrijk dat familieleden bijeen zijn voor het welslagen van de rituelen. Niet zelden komen hiervoor Surinamers uit Nederland over naar het moederland. De boiti heeft ook voor hen een functie van belang. Wie het jachtige leven en de stress van Nederland niet meer aankan, komt een tijdje terug naar huis. Op de boiti kun je uitrusten, bijkomen, met je ‘bigi sma’, de ouderen van je familie praten en met een kra tafra of een winti-pré tenslotte jezelf weer terugvinden.
De winti vormt een belangrijk onderdeel van de creoolse cultuur. Waar vroeger de rituelen in beslotenheid plaatsvonden, is er in toenemende mate openheid over deze zaken gekomen en een trots over de afkomst van wat ooit als ‘vernegerd’ in een mindere hoek werd geplaatst. Benodigdheden voor culturele
| |
| |
Links: Een kromanti-pré, een ritueel opgedragen aan de luchtgoden en vaak ook aan de voorouders.
| |
| |
Rechts: De speciaalzaak in winti-artikelen in Paramaribo van Glenn Aura.
Onder: Raamverkoop van sigaretten en zuur aan de Rust en Vredestraat.
baden, de wasi's, zijn nu te krijgen in een gespecialiseerde Koeltoeroe Winkri in Paramaribo die oliën, blauwsel, wierook, zeven-geestenwater, aardewerken prapi's (waskommen) en andere benodigdheden voor deze rituelen biedt.
| |
Gezinsleven
Creolen geven aan het begrip gezinsleven niet altijd die gevoelswaarde die gebruikelijk is in Europa. Dat geldt uiteraard niet voor gezinnen in alle sociale lagen. Het opmerkelijke bij het creoolse gezin is dat er een aantal alternatieve gezagsverhoudingen voorkomen. Zo komen er veel eenoudergezinnen voor waarbij de moeder het hoofd c.q. de kostwinner van dat huishouden is. In andere gevallen leven man en vrouw vaak jaren samen zonder dat zij getrouwd zijn. Deze samenlevingsvorm is geïnstitutionaliseerd in zoverre dat ze erkend wordt door particuliere werkgevers en in voorkomende gevallen door de overheid. Vanwege de invloed van het christendom, met name
| |
| |
door de EBG, de Roomskatholieke, Lutherse en de Hervormde Kerk, wordt vooral onder de jongeren het huwelijk als christelijke instelling gepropageerd en aangemoedigd.
| |
Sociale organisaties
Creolen nemen graag deel aan sociale activiteiten en velen zijn derhalve bij een of meer verenigingen aangesloten, een zangkoor of gebedsvereniging, dansvereniging of sportvereniging. Onder het laatste moet dan wel verstaan worden dat men zich bezig houdt met recreatieve activiteiten als het maken van uitstapjes en organiseren van dansfeesten. De jeugd vindt zich meer terug in ‘ware’ sportverenigingen en bedrijven voetbal (dames en heren), volleybal, dammen, schaken, zwemmen.
Vele stadscreolen, mannen en vrouwen, zijn aangesloten bij een van de semi-geheime broeder- en zustergenootschappen. Als broedergenootschappen zijn bekend de Vrijmetselaren, de Foresters en de Mechanics, terwijl de Rozenkruisers zowel mannen als vrouwen hebben onder hun leden. Deze genootschappen kennen geheime inwijdingsrituelen en men wordt slechts na strenge ballotage toegelaten. Het lidmaatschap van een orde was veelal slechts weggelegd voor degenen uit de hogere en middenklasse. Dat schijnt de laatste tijd te veranderen.
Ook jongeren zijn geneigd zich aan te sluiten vanwege de eer en de status erbij te horen, maar zij worden ook via jeugdafdelingen van de ordes gerecruteerd. De Foresters en de Mechanics zijn van oorsprong Engels en dit is aan de naamgeving te zien: Robin Hood, Druids, Odd Fellows, Temple of Faith en Victory zijn hier enkele van. De organisatiegraad staat hoog aangeschreven in de gemeenschap, evenals de saamhorigheid van deze mystieke ordes. De processies op hoogtijdagen en de begrafenissen gaan gepaard met veel ceremonieel en trekken veel belangstellenden.
Niet zelden hebben leden die binnen de orde een hoge positie bekleden ook in het maatschappelijk leven een vooraanstaande functie. Het valt niet te ontkennen dat dit zijn uitstralingseffect niet mist naar degenen die lidmaatschap overwegen. De organisaties vervullen in het algemeen een niet weg te denken maatschappelijke functie. Vele hebben een eigen centrum waar men bijeen komt voor studie en verpozing en een enkele orde heeft zelfs een eigen begraafplaats.
Een ander semi-geheim soort organisatie waar stadscreolen, zowel mannen als vrouwen aangesloten zijn, zijn de afleggersverenigingen. Behalve met het afleggen van lijken houden deze organisaties zich bezig met gebedsbijeenkomsten. Ze verlenen ondersteuning en geven adviezen aan familieleden van overledenen. Voorheen stelden de afleggersverenigingen praktisch gratis hun diensten ter beschikking stelden en brachten slechts de kosten van benodigdheden in rekening. Maar dat is aan het veranderen. De afleggersverenigingen hebben opvallende namen, waarvan de bekendste zijn: Rozen op het Veld, Naastenliefde, en Vaste Burcht.
| |
Slot
In alle sociale lagen zijn de stadscreolen vertegenwoordigd en in alle beroepen vindt men ze terug. Wellicht in de ambtenarenbanen meer dan in bijvoorbeeld de agrarische sector. Maar de winden schijnen te keren. De landbouw en de meer produktiegerichte activiteiten hebben hun grote belangstelling, omdat immers daar de economische voordelen aantrekkelijk zijn. Vooralsnog kan echter gesteld worden dat de creoolse stedelingen, die een belangrijk deel van de Afro-Surinaamse bevolkingsgroep uitmaken, met hun tradities en culturele uitingen een wezenlijk aandeel hebben in de Surinaamse cultuur.
Mildred H. Caprino
|
|