| |
| |
| |
Traditie en vernieuwing
Suriname is het enige land in het Caribische gebied waar Javanen wonen. Met 80.000 mensen vormen ze na de creolen en de Hindostanen de derde bevolkingsgroep van Suriname. Tot nu toe is hun rol in de Surinaamse samenleving bescheiden geweest. Niet zozeer vanwege de bijna spreekwoordelijke Javaanse bescheidenheid, maar omdat zij in allerlei opzichten - economisch, sociaal, politiek - een achterstand hebben: een gevolg van hun geschiedenis, individueel en als groep, vanaf hun aankomst in Suriname tot nu toe. In dezen, en zoals we straks zullen zien ook in allerlei andere opzichten, is het heden niet los te maken van het verleden.
Het Javaanse element in de totale Surinaamse samenleving mag bescheiden zijn, toch is het nadrukkelijk wel aanwezig. Elke eerste kennismaking met Suriname van buiten af begint op de luchthaven Zanderij, enkele jaren geleden omgedoopt tot Johan Adolf Pengel luchthaven. Wie vandaar met de auto naar Paramaribo rijdt, een afstand van ruim vijftig kilometer, ziet de eerste tientallen kilometers links en rechts van de weg vestigingen van bosnegers en indianen met woningen die duidelijk herkenbaar zijn aan hun aparte bouwstijl. Javanen zal men in dit gebied, dat nog tot het Surinaamse binnenland behoort, niet tegenkomen. Dat wordt anders zodra men Lelydorp nadert, de eerste grote plaats na ruim dertig kilometer, want hier wonen vele Javanen.
Misschien is er van de grote weg af niet veel van te zien, maar zodra men zoals men in Suriname zegt ‘naar binnen gaat’, dat wil zeggen een van de zijwegen inrijdt, moet men wel zeer door de hitte bevangen zijn om niet op te merken dat hier Javanen wonen. Niet dat de mensen in Javaanse klederdracht rondlopen of dat de gamelan overal weerklinkt.
Waaraan kan men hen dan wel herkennen?
In de eerste plaats natuurlijk aan hun uiterlijk: klein, donker sluik haar. Dan aan hun woonerven, die over het algemeen schoon gehouden worden, dat wil zeggen met veel zand, hier en daar enkele vruchtbomen en bloemen in potten. Hun huizen zijn eenvoudig en meestal goed onderhouden. Het geheel doet voor een
| |
| |
Links: Besneden jongetje in Koewarasan, gekleed in traditioneel Javaanse dracht met een peci, het hoofddeksel van moslims.
Nederlander nog het meeste denken aan een complex volkstuintjes en wekt meer associaties met ontspanning en gezond leven dan met het leven van alledag. Natuurlijk is er meer waaraan men Javanen kan herkennen maar hiervoor zal men toch moeten stoppen, uitstappen en met deze of gene een praatje moeten aanknopen. Als vreemdeling zal men te woord worden gestaan in het Nederlands want dat is de taal die op school wordt geleerd. Zij die het Nederlands niet beheersen, en dat zijn vooral de ouderen die nooit op school zijn geweest, zullen hun toevlucht nemen tot het Sranantongo of de hulp van een ander inroepen. Onder elkaar hebben zij die problemen niet, want dan spreken zij Javaans, of zoals men tegenwoordig wel zegt ‘Surinaams Javaans’. Die taal is een ander belangrijk kenmerk van de Javanen, voor hen zelf is het zelfs het belangrijkste kenmerk: wie deze taal niet beheerst, mag zich eigenlijk geen Javaan noemen!
| |
Dorp bij de stad
Wie bij Javanen op bezoek gaat zal met nog een ander aspect van het Javaanse leven kennismaken: de Javaanse keuken. Want de gastvrijheid gebiedt dat
Onder: Javaanse houtsnijder en maker van wayangpoppen. Deze worden naar Indonesisch model gesneden maar krijgen een Surinaams-Javaanse uitwerking.
| |
| |
Vrouwen bereiden voedsel voor een groot feest ter gelegenheid van een besnijdenis en een huwelijk.
gasten eten aangeboden krijgen, ongeacht het tijdstip van de dag. Rondrijdend door een Javaanse buurt zit dat er helaas niet in, maar niet getreurd want in het centrum van Lelydorp ligt een heel complex van typisch Javaanse eethuisjes, warungs genoemd, waar men zich te goed kan doen aan heerlijkheden als saoto, bami, petjil en télo. Tot aan Paramaribo is het de laatste gelegenheid om Javaans te eten, want na Lelydorp zijn het voornamelijk de Hindostanen en, dichtbij de stad, de creolen die het gebied aan weerskanten van de weg bewonen.
Eenmaal in de stad aangekomen is het veel minder gemakkelijk om de diverse etnische groepen te lokaliseren, en dat komt omdat ze meer door elkaar dan bij elkaar wonen. Toch zijn er wijken te noemen waar één groep duidelijk domineert. Bij de Javanen is dat bijvoorbeeld de omgeving van de Gonggrijpstraat en Tourtonnelaan, iets ten noorden van de fameuze Gravenstraat waar belangrijke regeringsgebouwen te vinden zijn. En dan is er Blauwgrond, eigenlijk een dorp iets benoorden de stad, maar sinds de enorme stadsuitbreidingen in de jaren zestig en zeventig geworden tot een buitenwijk van Paramaribo.
Blauwgrond wordt overwegend door Javanen bewoond en heeft ondanks de nabijheid van de stad de sfeer van een Javaans dorp kunnen behouden. Van beide elementen, de nabijheid van de stad en het dorpse Javaanse karakter, hebben de bewoners slim gebruikt gemaakt door voor hun huizen warungs op te zetten. Vooral in de weekenden is het een geliefd doel voor een uitstapje voor de mensen uit de stad; het is er dan een drukte van belang.
Afgezien van in Blauwgrond en enkele andere wijken wonen er niet veel Javanen in Paramaribo. De overgrote meerderheid woont buiten de stad, in het district zoals men in Suriname zegt. Commewijne ten oosten van Paramaribo is zo'n typisch ‘Javanen-district’, en ook ten westen van Paramaribo in het district Saramacca wonen veel Javanen. Verder in Nickerie en Wageningen in het westen van het land en Moengo in het oosten. Soms zijn de Javaanse woonplaatsen te herkennen aan de typisch Javaanse
| |
| |
namen als Tamanredjo, Kampong Baroe, Sidoredjo en Koewarasan, maar soms ook niet zoals bij Lelydorp, Domburg en Meerzorg. Terwijl de stads-Javanen werkzaam zijn in een groot aantal beroepen, zijn de Javanen in de districten meer in één sector werkzaam, zoals in Moengo in de bauxiet, in Nickerie in de rijstverbouw, in Commewijne, Saramacca en rond Lelydorp in de landbouw. In het laatste geval is er wel verschil in wat men verbouwt: in Saramacca veel pinda, rond Bakki in het district Commewijne oerdi (een peulgewas) en rijst, bij Lelydorp cassave, kouseband (een soort boon) en bladgroenten. Behalve de gesteldheid van de grond speelt ook de afstand tot de markt, dat wil zeggen Paramaribo, een rol in wat men verbouwt.
De landbouw heeft heel lang een zeer belangrijke rol gespeeld in het leven van de Javanen. Vaak was het hun enige bron van inkomen. Sinds de Tweede Wereldoorlog is de betekenis van die landbouw geleidelijk afgenomen en nu is de situatie zelfs zo dat je kunt zeggen dat het zogeheten ‘planten’ voor de meeste Javanen meer een bijverdienste is: hun vaste inkomen verkrijgen zij in loondienst bij de overheid of bij particulieren. Op een andere, nog ingrijpender wijze hebben de Javanen in het verleden met de landbouw te maken gehad: het is vanwege de landbouw dat ze in Suriname terecht zijn gekomen.
| |
Tanah sabrang
Eind vorige eeuw bestond er in de plantagelandbouw een groot tekort aan arbeidskrachten. De creolen wilden na de afschaffing van de slavernij niet meer op de plantages werken en waren en masse naar de stad getrokken. De Hindostanen die met hulp van de Engelse regering in India geronseld werden namen hun plaats in, maar door allerlei oorzaken stagneerde die aanvoer in de jaren tachtig en kwam ten slotte helemaal stil te liggen. Besloten werd om Javanen uit Indonesië, toen nog Nederlandsch Oost-Indië, te halen en zo gebeurde nu: van 1890 tot 1939 werden ruim 32.000 Javanen naar Suriname overgebracht en op de plantages te werk gesteld. Na vijf jaar als contractarbeider gediend te hebben mochten zij kosteloos terug naar Java. Zo was het officieel althans, want in werkelijkheid werden zij op alle mogelijke manieren verleid om bij te tekenen en van terugkeer af te zien. Dat bespaarde de plantages immers wervings- en vervoerskosten en bovendien hadden ze meer aan een ervaren arbeider dan aan een nieuweling.
Die plantages waren geconcentreerd in de districten Commewijne, Saramacca en Nickerie en dat is ook de reden dat men daar tot op de dag van vandaag de grote concentraties van Javanen vindt. Want het grootste deel van hen heeft inderdaad na vijf jaar bijgetekend of heeft zich vervolgens zodra die gelegenheid zich voordeed als kleine boer op of nabij de plantages gevestigd.
De contracttijd is voor de Javanen bijna traumatisch geweest. Het begon al slecht: velen waren tegen hun wil of in ieder geval buiten hun wil geronseld. Wisten zij veel wat Suriname, door de ronselaars slechts aangeduid als ‘tanah sabrang’ (land aan de overzijde) inhield? Bij aankomst wisten zij dat in elk geval wel: lage lonen, slechte behandeling, een geïsoleerd bestaan, een leven beheerst door werken, dobbelen en drinken. Werk weigeren was bij wet verboden, iemand die dat deed belandde in de gevangenis. Men noemt dit systeem van contractarbeid daarom wel een verkapte vorm van slavernij. In de ervaring van de betrokkenen was het dat ook - nog steeds kan men ex-contractanten over die periode sprekend horen zeggen: ‘kojo slafting’ - het was als in de slaventijd. Heimwee naar Java beheerste dan ook hun leven, heimwee dat maakte dat zij hun verblijf in Suriname slechts als tijdelijk konden zien. Politici die hen een boot in het vooruitzicht stelden waarmee zij gratis naar Java terug zouden worden gebracht konden dan ook op een ruime aanhang rekenen. Meermalen is het gebeurd dat mensen hun have en goed reeds verkocht hadden in afwachting van een boot die nooit kwam.
Na de Tweede Wereldoorlog was dat heimwee niet zo vanzelfsprekend meer en werd zelfs een strijdpunt tussen de politieke partijen die in die tijd ontstonden. Steeds meer Javanen gingen inzien dat die terugkeer
| |
| |
een fictie was en dat men maar beter kon proberen een bestaan in Suriname op te bouwen. Zij die in Suriname geboren waren konden zich toch al niet zo in dit nostalgische verlangen naar Java vinden want voor hen was er maar één realiteit: Suriname, en ook al voelden zij zich geen echte Surinamer, Indonesiër waren zij evenmin. Bovendien bood Suriname steeds meer mogelijkheden voor vooruitgang. Daarvoor was het wel nodig om de plantages te verlaten en dat deed men dan ook, vooral naar de bauxietcentra en naar de stad.
Hadden de Javanen tot dan toe erg geïsoleerd op en rond de plantages geleefd, door deze trek naar de grote bevolkingscentra kwamen ze in nauw contact met de andere bevolkingsgroepen en begon hun integratie in de Surinaamse samenleving - een proces dat in feite nog steeds doorgaat. De Javaan is daardoor veranderd, in zijn taal, in zijn cultuur, in zijn manier van doen. De Javaan van nu is een ander mens dan toen hij honderd jaar geleden voor het eerst voet aan wal zette op de rede van Paramaribo. Maar tegelijk is veel hetzelfde gebleven en heeft hij zijn identiteit als Javaan weten te behouden, zowel uiterlijk in eetgewoontes, de verschillende ceremoniën en rituelen rond geboorte, huwelijk en sterven, als innerlijk in normen en waarden, religie en levensbeschouwing.
| |
Oost- en westbidders
Javanen zijn bijna per definitie moslim. Moslim te zijn was zo vanzelfsprekend dat wie overging tot het christendom niet meer als Javaan werd beschouwd. Geen wonder dan ook dat de pogingen om hen te bekeren zo weinig succes hebben gehad. Dat toch een kleine minderheid het christendom aanhangt is vooral te danken aan de christelijke scholen en internaten waar Javaanse jongeren uit de districten terecht kwamen.
Ook al zijn bijna alle Javanen dus moslim, de wijze waarop de godsdienst beleden wordt verschilt nogal. Er zijn mensen die zich zo zuiver en strikt mogelijk aan de voorschriften van de islam houden. Dit houdt onder andere in vijf keer per dag bidden en één keer per jaar een maand vasten (Ramadan). Maar er zijn ook mensen die de islam in naam belijden maar in feite opvattingen en gebruiken hebben die van hindoeïstische oorsprong zijn en dateren uit de tijd dat Java nog niet tot de islam overgegaan was. Zij geloven dat de mens in zijn leven niet alleen de zegen van God maar ook de zegen van de voorouders nodig heeft en verrichten op gezette tijden rituelen om die zegen af te smeken, zoals het bezoeken van het graf van de voorouders, het brengen van offers aan de geesten van de voorouders en het houden van offermaaltijden, de zogenaamde slametans.
In de Javaanse islamitische gemeenschap zijn rond deze uitersten twee stromingen ontstaan, waarvan de één zo zuiver mogelijk de islam belijdt en offers, slametans en dergelijke afwijst omdat ze niet-islamitisch zijn, terwijl de andere islamitische en hindoeïstische elementen probeert te combineren. Mensen die tot de eerste stroming behoren worden in Suriname oostbidders genoemd (in het Javaans ‘wong madep ngétan’), de anderen westbidders (‘wong madep ngulon’). Deze benamingen houden verband met de gebedsrichting. Zoals bekend moet een moslim zich bij het gebed met het gezicht naar Mekka richten. In Indonesië is dat naar het westen, in Suriname naar het oosten. De contractanten hadden dus na aankomst in Suriname hun gebedsrichting moeten wijzigen maar dat gebeurde niet. In de jaren dertig kwamen er steeds meer mensen die dit onjuist vonden en zo onstonden er allengs twee groepen die lijnrecht tegenover elkaar kwamen te staan: de westbidders en de oostbidders. Het conflict spitste zich toe op de gebedsrichting maar in feite ging het om meer, met name om de vraag of voorouderverering, het brengen van offers, het houden van slametans en dergelijke wel of niet verenigbaar waren met de leer van de islam. De westbidders vonden van wel, de oostbidders van niet. In vele Javaanse gemeenschappen zijn door dit conflict twee islamitische gemeenten ontstaan en ziet men in één dorp vaak twee moskeeën: één met de gebedsnis aan de oostkant, één met de nis aan de westkant.
Inmiddels zijn de verhoudingen tussen beide stromingen aanmerkelijk verbeterd. Er is sprake van een toe- | |
| |
nemend respect voor en begrip van elkaars standpunten. Het moslim-zijn wordt nu meer dan eerst als gemeenschappelijke basis beschouwd. Deze verbeterde verstandhouding vloeit voort uit de opleving waarvan, evenals elders op de wereld, ook bij de Javanen sprake is. Door deze ontwikkeling krijgen de oostbidders ook steeds meer aanhang.
Min of meer als reactie hierop heeft zich een derde groep afgetekend; een bundeling van niet-moslim groepen die de zogenaamde Javaanse godsdienst aanhangen. Deze ‘Agama Jawa’ hadden zich voorheen gericht op de westbidders, waarmee men immers veel gemeen had. Maar met de opleving van de islam zijn deze Javanisten apart komen te staan met de vormen van hindoeïsme en boeddhisme die zij belijden.
De Agama Jawa proberen te leven volgens de Javaanse adat. Als godsdienstige taal gebruikt men niet het Arabisch maar het Javaans; in de godsdienstlessen neemt het onderwijs in de Javaanse taal (en in het Javaanse schrift) dan ook een voorname plaats in. Door hun streven naar behoud van de Javaanse taal en cultuur vormt deze groep een niet onbelangrijk tegenwicht tegen alle krachten, zowel van de kant van de orthodoxe islam als van de kant van de westerse cultuur, die het voortbestaan ervan bedreigen.
| |
Rukun
Hoeveel verschillen in geloof, geloofsbeleving en geloofsuiting men onder Javanen ook aantreft, bepaalde normen en waarden zijn gemeenschappelijk. Een van die centrale waarden is ‘rukun’, wat men kan vertalen met harmonie of saamhorigheid. Die harmonie dient niet alleen tussen mensen onderling te bestaan maar ook tussen de mensenwereld en de wereld van goden en geesten. Het belang van deze waarde blijkt in het leven van alledag onder meer uit het streven naar goede betrekkingen met anderen, door bescheidenheid, voorkomendheid, beleefdheid, vormelijkheid ook, en het zoveel mogelijk vermijden van openlijke conflicten. En het komt, bij de niet-orthodoxe moslims althans, tot uiting in allerlei ceremoniën en rituelen die erop gericht zijn om de relaties met de goden- en geestenwereld goed te houden. Dit gebeurt met name door het brengen van offers en door het houden van rituele offermaaltijden ofwel slametans.
Een slametan wordt meestal tegen het einde van de middag gehouden. Mannen komen dan ten huize van iemand bij elkaar, gaan in een kring op een mat of, zoals men tegenwoordig steeds vaker ziet, rond een tafel zitten. Een groot aantal gerechten wordt in het midden geplaatst, waaronder rijst, alle mogelijke bijgerechten, kip (geroosterde en gekookte), bananen, verschillende soorten pap en rijstkoeken. Al deze etenswaren, die van tevoren door vrouwen zijn klaargemaakt, hebben een aparte rituele betekenis - ze zijn er dus niet voor het lekker.
De leiding van de slametan is in handen van een religieuze voorganger, ‘kaum’ geheten. Hij begint de eigenlijke ceremonie met het branden van wierook, daarmee contact leggend met de bewoners van de onzichtbare wereld. Vervolgens geeft hij in zeer formeel Javaans uitleg over het doel van de slametan en de betekenis van de diverse gerechten. De deelnemers onderstrepen zijn woorden door telkens bij elke adempauze een eenstemmig ‘inggih’ (‘ja’) aan te heffen. Na dit onderdeel volgt een islamitisch gebed, in het Arabisch, waarbij de mannen hun hoofd gebogen houden en de handen met de handpalmen omhoog op hun knieën of op tafel laten rusten, daarmee symbolisch Gods zegen ontvangend. Als het gebed is afgelopen strijken ze hun handen over hun gezicht en dan is het moment aangebroken dat de gerechten onder de deelnemers worden verdeeld. Iedereen eet er iets van, verpakt het overgeblevene in bladeren of folie, bindt het in een doek of stopt het in een plastic tas en gaat vervolgens naar huis om dit gezegende en daardoor zegenrijke voedsel samen met de huisgenoten op te eten.
Slametans worden vooral gehouden op momenten die in het leven van de mens een belangrijke overgang markeren: geboorte, besnijdenis, huwelijk, zwangerschap, overlijden. Het zijn momenten waar- | |
| |
op de harmonieuze relatie met de onzichtbare wereld het meest bedreigd wordt en de zegen van de bewoners van die wereld het hardst nodig is. De slametans die bij deze gelegenheden plaatsvinden verlopen alle min of meer op dezelfde wijze als hiervoor beschreven, alleen is er verschil in de keuze van de bijgerechten, die immers veelal een symbolische betekenis hebben en ofwel naar bepaalde aspecten van het leven verwijzen ofwel een didactische lading hebben.
| |
De levensfasen
Symboliek speelt ook een belangrijke rol bij de ceremoniën en rituelen die, naast de slametan, de cruciale momenten in het leven van een mens begeleiden. Bij de geboorte slaat de vader drie keer op het bed, waardoor de baby aan het schrikken gemaakt wordt. Het is een soort verwelkoming: de baby heeft de stilte van de moederschoot verlaten en treedt binnen in deze drukke, luidruchtige wereld. Bij moslims spreekt de vader zachtjes de oproep tot het gebed uit bij het rechteroor van de baby, waarna hij in het linkeroor het begin van een gebed fluistert. De placenta wordt na de geboorte met veel zorg behandeld. De vader wast deze schoon, wikkelt haar in wit katoen, legt haar op een porseleinen bord en begraaft dit bij de ingang van het huis: links als het een meisje is, rechts bij een jongen. Daarna wordt op die plek een offer gelegd, bestaande uit een bakje van bananebladeren met daarin een rauw ei, een naald met naaigaren, ongekookte rijst, kruiden, allerlei wortelsoorten en munten. De eerste vijf dagen (vroeger vijfendertig) wordt op dit grafje dag en nacht een petroleumlampje brandende gehouden.
Als de baby vijf dagen oud is en de navelstomp is afgevallen wordt het hoofdhaar geschoren. Is het laatste nog niet gebeurd dan gebeurt dit na vijfendertig dagen. Bij de meisjes worden dan tevens de oorgaatjes aangebracht en vindt de besnijdenis plaats. Dit is een puur symbolisch ritueel, waarbij geen lichamelijk letsel wordt toegebracht. Na ongeveer acht maanden wordt er een ceremonie gehouden, ‘medun lemah’ geheten ofwel het betreden van de
Boven: Een gebedsdienst tijdens Id Ul Azha, het offerfeest, gehouden op het Onafhankelijkheidsplein.
Midden: Een Javaanse begrafenis in een gemeenschap van westbidders.
| |
| |
grond, waarbij de peuter langs een trap van suikerriet naar de grond wordt geleid. Daarna laat men het kind iets pakken van de voorwerpen die op een mat zijn uitgestald; volgens het traditionele geloof kan op grond van de greep die de peuter doet zijn of haar toekomst worden voorspeld.
Bij de besnijdenis van een jongen, die meestal tussen zijn achtste en twaalfde jaar plaatsvindt, wordt een stukje van de voorhuid afgesneden. Vroeger gebeurde dit door een besnijder (‘tyalak’), tegenwoordig gaat men ervoor naar de dokter. De besnijdenis van een jongen wordt, anders dan die van een meisje, meestal uitgebreid gevierd. Het is voor de jongen in twee opzichten een beslissend moment in zijn leven: hij wordt volwaardig lid van de islamitische gemeenschap en tegelijk treedt hij toe tot de wereld der volwassenen.
Het huwelijk is de volgende verstrekkende stap in het leven, een stap die natuurlijk niet zonder het nodige ritueel gezet kan worden. De huwelijksvoltrekking valt in twee delen uiteen: een religieus gedeelte
Rechts: Huwelijksfeest in Koewarasan.
(‘ningkah’) en een traditioneel Javaans gedeelte (‘nemokké’). Het religieuze gedeelte staat onder leiding van een huwelijksbeambte (‘pengulu’) en vindt over het algemeen in de moskee plaats. Het traditionele gedeelte daarentegen staat onder leiding van een vrouwelijke deskundige (‘dukun manten’) die het bruidspaar opmaakt, het huwelijk inzegent en zorg draagt voor het goede verloop van de huwelijksceremonie. Deze ceremonie is rijk aan symboliek. Zo wordt bij de ingang tot het erf een rijk versierde poort aangebracht waarbij elk onderdeel van de versiering een eigen betekenis heeft. Bij de voltrekking van het huwelijk staat het bruidspaar op een nagebootste eg, er is een symbolische bruidsschat, er wordt een ei stukgegooid, de vrouw wast de voeten van de man, en zo gebeuren er meer dingen met symbolische betekenis. Wat ook niet mag ontbreken is de ‘kembar mayang’, twee identieke bruidsboeketten versierd met figuren die vervaardigd zijn uit kokosblad, allemaal met een eigen symbolische betekenis.
| |
Feest
Bij belangrijke gebeurtenissen als besnijdenissen, huwelijken en, onder invloed van de westerse cultuur, ook verjaardagen, hoort behalve de slametan en het nodige ceremonieel vanzelfsprekend ook een feest. De genodigden nemen plaats aan lange tafels, onder een afdak dat voor de gelegenheid aan het huis is aangebouwd. Iedere gast krijgt na het cadeau of een geldbedrag overhandigd te hebben, eten en drinken voorgezet. Wat er verder gebeurt is afhankelijk van de voorkeur en draagkracht van de gastheer. Heeft hij niet zo veel geld te besteden dan zorgt hij ervoor dat er gedanst kan worden op muziek van de plaat of dat men video kan kijken. Een andere, kostbaarder mogelijkheid is een bandje huren. Sommige mensen vinden deze vormen van westers vermaak niet passend en proberen een meer traditioneel Javaanse invulling aan de avond te geven. Dit kan bijvoorbeeld door een wayang-vertoning, een ludrug-voorstelling, een jaran képang opvoering of een terbangan.
| |
| |
Optreden van een jaran képang-gezelschap ter ere van een huwelijk. Na de gestileerde openingsdans raken de dansers een voor een in trance.
| |
| |
De wayang, het schimmenspel van platte poppen op een scherm geprojecteerd, is steeds minder populair aan het worden. Een belangrijke oorzaak is dat de taal die de poppenspeler (‘dalang’) hanteert sterk verschilt van de dagelijkse omgangstaal en daardoor voor de meeste mensen moeilijk te begrijpen is. Een andere factor is dat de verhalen niet zo aanspreken - ze staan te ver af van de Surinaamse realiteit.
De ludrug, een soort volkstoneel, oorspronkelijk afkomstig van Oost-Java, staat dichter bij de mensen en is dan ook veel populairder. Er wordt gewoon Javaans in gesproken en de verhalen zijn geënt op de Surinaamse situatie. Net als bij de wayang duurt de voorstelling van tien uur 's avonds tot zes uur 's morgens, maar men hoeft zich niet te vervelen want er wordt op het toneel gedanst en gezongen, er is volop actie en tegen middernacht treden altijd twee clowns op, tot groot plezier van de bezoekers.
Een andere, even populaire vorm van vermaak is de jaran képang, waarbij jonge mannen dansen op platte stokpaarden van gevlochten bamboe of leer.
Aanvankelijk voeren de dansers min of meer vaste dansfiguren uit, waarbij ze zich gedragen als ruiters die hun paarden mennen. Maar dan raken ze als bij toverslag in trance en gedragen zich als paarden: ze galopperen als een paard, springen wild in het rond, briesen, eten gras en drinken water als een paard. Na enige tijd worden ze een voor een door de leider (‘gambuh’) uit de trance gehaald en daarmee is de voorstelling afgelopen.
Er zijn ook voorstellingen waarbij de dansers zich tijdens de trance als apen, tijgers en slangen gedragen. Men spreekt dan niet meer van jaran képang maar van laisan. Sommige mensen vinden dit soort voorstellingen niet aanvaardbaar, deels omdat zich daarbij vaak nogal onsmakelijke tonelen afspelen zoals het verorberen van een levende kip, deels omdat het voor het publiek niet zonder risico's is. Hoe dan ook, spectaculair is het wel.
Wie het wat rustiger aan wil doen nodigt een terbangan-groep uit, een soort koortje dat onder begeleiding van onder meer tamboerijnen en cimbalen allerlei liederen ten gehore brengt. Vroeger werden alleen
| |
| |
religieuze (islamitische) liederen gezongen; het ritme was steeds min of meer hetzelfde, het ging om de boodschap. Tegenwoordig is het islamitische karakter op de achtergrond geraakt en zijn zowel in de begeleiding als in het repertoire allerlei moderne ontwikkelingen hoorbaar. De islamitische achtergrond is alleen daarin nog zichtbaar dat om middernacht het optreden onderbroken wordt voor het reciteren van een stuk uit de koran.
Of het nu om wayang, ludrug, jaran képang of terbangan gaat, in alle gevallen zorgt de gamelan voor de muzikale begeleiding. De gamelan is niet één instrument maar een set van instrumenten. Het doorsnee gamelanorkest bestaat uit de volgende instrumenten: gender, saron, demung, kendang en de gong-partij bestaande uit gong, suwukan en kempul. Het zijn allemaal slaginstrumenten en ze zijn gestemd in de slèndro toonladder, die nogal van de westerse toonladder afwijkt. Overigens worden bovengenoemde opvoeringen niet alleen bij een geboorte, besnijdenis, huwelijk of verjaardag gegeven. Er zijn vele andere gelegenheden waarbij dit gebeurt zoals een fundraising, een nationale feestdag of een kermis.
Ook al vinden dergelijke opvoeringen plaats buiten de traditionele omgeving van het Javaanse huis, toch blijven ze nauw verbonden aan de viering van een heuglijk feit. Wie zo'n opvoering wil zien hoeft zich dus niet naar de schouwburg van Paramaribo te begeven. Maak op een vrijdag- of zaterdagavond een tochtje naar een Javaanse woongemeenschap en groot is de kans dat er iets te zien valt. De klanken van de gamelan wijzen de weg.
De Javaanse dans is buiten de Javaanse kring al even bekend als de wayang en de gamelan. Hierboven is reeds de dans genoemd als onderdeel bij een ludrug en een jaran képang. Daarnaast wordt de dans ook als aparte kunstvorm beoefend, waarbij naast de typisch Javaanse dansen vaak ook dansen van andere Indonesische volken zoals Balinezen en Soendanezen op het repertoire staan.
| |
Vernieuwing en vermenging
Tegenwoordig zien we steeds meer hoe men bewust ook westerse invloeden in de dans verwerkt, waardoor er geheel nieuwe creaties ontstaan. Door het publiek wordt dit over het algemeen zeer gewaardeerd. Ook bij andere kunstvormen als de ludrug en de terbangan verlaat men steeds meer de traditionele vorm en worden westerse, Surinaamse en Caribische elementen op een creatieve manier verwerkt. En zo kan het gebeuren dat, om enkele extremen te noemen, bij een terbangan gospels ten gehore worden
Een drukke massage-praktijk gebaseerd op Javaanse principes in de wijk Clevia, Paramaribo.
| |
| |
gebracht, dat op de gamelan steelband-muziek wordt gespeeld en dat bij de ludrug reggae en rap hun intrede doen. Men kan het betreuren dat de traditioneel Javaanse elementen hierdoor op de achtergrond dreigen te raken, maar tegelijk moet men constateren dat deze ontwikkeling niet te stuiten is. Bovendien, wat is de toekomst van deze kunstvormen als men niet met z'n tijd meegaat? Waarschijnlijk zouden ze hetzelfde lot ondergaan als de wayang, die de traditionele vorm heeft behouden en daardoor de mensen niet meer aanspreekt.
Het is trouwens mede dankzij die aanpassing aan de veranderende smaak van het publiek dat verschillende Javaanse kunstvormen ook buiten de eigen Javaanse kring steeds populairder worden. Op muziekgebied geldt dit bijvoorbeeld voor de pop Jawa, een vorm van Javaanse popmuziek die onder invloed van de Indonesische popmuziek is ontstaan en ook bij niet-Javanen geliefd is. Wat als specifiek Javaanse muziekvorm is begonnen heeft nu een nationaal Surinaams karakter gekregen.
Er zijn vele andere Javaanse elementen die deel zijn gaan uitmaken van de algemene Surinaamse cultuur. Het meest in het oog springend is de bijdrage van de Javaanse keuken: welke Surinamer kent niet bami, nasi, télo (gebakken cassave), pitjil (soort gado-gado) of dawet (kokosdrank)? Daarnaast hebben de Javanen diverse planten, vruchten en kruiden geïntroduceerd die nu Surinaams gemeengoed zijn geworden.
Ook op het gebied van de mode is de Javaanse invloed merkbaar, denk maar aan de populariteit van batikkleding. Bij de jongeren is de nieuwste mode het dragen van een petji, een typisch Javaans hoofddeksel dat traditioneel alleen door moslims gedragen werd!
De traditioneel Javaanse geneeskunst waarin kruidendrankjes (djamu) en massage een belangrijke rol spelen vindt nationaal steeds meer erkenning. Ook niet-Javanen zoeken tegenwoordig hun heil bij de Javaanse traditionele genezers (‘dukun’) of laten zich behandelen door een Javaanse masseuse (‘dukun pidjet’). Op sportgebied zien we hoe de traditioneel Javaanse gevechtssport pentjak silat een nationale sport aan het worden is, die ook door mensen van andere etnische groepen beoefend wordt.
Ook in de moderne kunst zien we Javaanse invloeden. Bij kunstenaars van Javaanse komaf is dat vaak duidelijk merkbaar in de gekozen motieven, bijvoorbeeld afkomstig uit de Javaanse mythologie, of in de gebruikte technieken, zoals batik en houtsnijwerk.
Een goed voorbeeld hiervan is Soeki Irodikromo, een Javaanse kunstenaar en tegelijk ook een Surinaamse kunstenaar. Want het zal inmiddels duidelijk zijn dat de Javaan in Suriname in allerlei opzichten verschilt van de Javaan in Indonesië. Het bondigst kan men het zo uitdrukken: de Javaan in Indonesië is Indonesiër, de Javaan in Suriname is Surinamer.
Het Surinamerschap van de Javanen komt nog het meest tot uiting in de wijze waarop zij dagelijks participeren in de Surinaamse samenleving. In de politiek doen zij zich met name via de Javaanse politieke partijen gelden. Op sociaal terrein zijn ze actief in allerlei stichtingen en verenigingen. Opvallend daarbij is dat de vrouw, die volgens de Javaanse adat op de achtergrond dient te blijven, steeds meer naar voren treedt.
Als we de situatie van nu vergelijken met die van de contracttijd is er ongelooflijk veel veranderd. Toen waren bijna alle Javanen werkzaam op de plantages, nu nog slechts enkele. Javanen zijn nu te vinden in alle maatschappelijke functies en op alle niveau's. Als vissers in Nickerie, Boskamp en andere plaatsen, als landbouwers in Nickerie, Para en Commewijne. Bij alle mogelijke bedrijven en in allerlei ambachten en beroepen als artsen, docenten, ingenieurs, ondernemers, ambtenaren, onderwijzers enzovoort enzovoort. Kortom de Surinaamse Javanen zijn, na een lange en moeizame weg, volledig geïntegreerd in de Surinaamse samenleving en leveren daaraan een bescheiden doch niet onbelangrijke eigen bijdrage.
Johan J. Sarmo en Hein D. Vruggink
|
|