hoop bezoedeld is? Maakt het leven mij hetgeen ik
ben of heb ik mijzelven aldus gemaakt? want het hooge wezen kan toch geen lust
hebben eene menschenziel, die zacht en edel kon wezen, te versteenen en te
verlagen.
O, lieve schim! - want ik durf u niet bij den naam noemen, die de
dierbaarste voor mij geworden is, nu zij, die ik er bij noemde, voor mij op
aarde niet meer in werkelijkheid bestaat - kan het zijn, laat dan de
herinnering aan uwe zachte deugden, aan uwe onbegrijpelijke liefde, toen uwe
levenszon in wolken van smart onderging, aan uw onbezweken geloof, aan uwe
grenzenlooze genegenheid voor mij, den onwaardige, ja, laat de herinnering aan
de schaarsche tranen van vreugde, aan de vele tranen van droefheid over mij
geweend, een deel van die zachtheid in mijn hart uitgieten, die ik het meest
behoef, een deel mij geven van die teedere liefde, die u bezielde, iets
opwekken van die schoone hoop, die u gelukkig maakte en daardoor allen om u
heen!
De buijen en stormen des levens zijn nog niet over mijn hoofd
gevaren, slechts een zwaren avondstond heb ik beleefd, en die telt voor vele.
Toen heeft de koude nachtwind zich snerpend om mij heen doen gevoelen, en nu
beef ik en ben ik bang.
Levensmoed ontbreekt mij; ik vrees voor het gewigt der zorgen, die
de jaren zullen aanbrengen, en wanhoop aan mijzelven en daarom aan de wereld en
hare vreugd. Het is gelukkig, als men begiftigd is met die