Brieven en dagboek
(1876)–Gerard Bilders– Auteursrechtvrij
[pagina 6]
| |
II. 1857.
| |
[pagina 7]
| |
misgetast te hebben en dat de gang van zaken zoowel naar uw genoegen als naar dat van uwen vader is. | |
Leiden, 7 Januarij 1857.WAARDE GERARD! Ik ben zoo zwaar verkouden als ik nog ooit geweest ben, evenwel is de ongesteldheid nu toch aan het afnemen. Dit was oorzaak, dat ik gisteren mijne vrouw niet naar den Haag kon vergezellen, maar ik zond mijn koetsier, met uw portefeuilletje, dat laatst ten mijnent achtergebleven was, en een briefje voor u naar Heer Dirksen, en aldaar vernam hij, dat gij, reeds eenigzins ongesteld uit den Haag vertrokken, te Oosterbeek ziek waart geworden en u thans nog aldaar bevond. Ik hoop van harte, dat het niet meer moge zijn dan de alom heerschende griep, die u uit den Haag verwijderd houdt, en gij dus wel spoedig weer in staat zult zijn uwe werkzaamheden te hervatten. Ware het erger, dan zou uw vader zeker wel de goedheid willen hebben mij eens berigt te zenden. Verder heb ik u eigenlijk niets te zeggen, dan dit eene: - laat Sangster u spoedig beter maken - maar aan den anderen kant: - vertrek niet naar den Haag, voor gij inderdaad geheel beter zijt - want dan zou het laatste het eerste wel weer geheel kunnen beder- | |
[pagina 8]
| |
ven. Eigenlijk dacht ik, dat gij tot die soort van jongens behoordet, die niet weten wat ziek zijn is. Daarom had het reeds, toen gij bij mij waart, mijne attentie getrokken, u herhaalde malen te hooren kugchen. | |
's Gravenhage, 9 Januarij 1857.HOOGGEACHTE HEER! Toen ik eergisteren uit Oosterbeek terug kwam, vond ik uw brief en speet het mij zeer daarin te lezen, dat u ook al met die lastige verkoudheid in de war was; dezelfde kwaal heeft mij belet hier op den tijd, dien ik bepaald had, terug te zijn. Het doet mij zeer veel genoegen, dat u reeds een weinig vooruitgang of althans voorbereiding tot het maken van vorderingen bij mij onderstelt. Ik geloof ook wel, dat zulks het geval is; zóóveel is voor het minst zeker, dat het zien en bestuderen der groote Hollandsche meesters mij opwekt en aanspoort tot het kinderlijk volgen der natuur en zooveel mogelijk daarin die kleine naïveteiten en finesses op te merken en getrouw weer te geven, die zoo noodig zijn om een schoon geheel daar te stellen. En om nu het best te profiteren heb ik altijd nog denzelfden vurigen wensch, dat ik toch in mijn werk lustig, ijverig en gelukkig moge zijn. | |
[pagina 9]
| |
's Gravenhage, 19 Januarij 1857.HOOGGEACHTE HEER! Gedurende den laatsten tijd heb ik den koeijenkop op den Potter aangelegd. Ik heb hem even groot gemaakt als op de originele schilderij. Op de Academie ben ik bezig aan den Achilles en te huis heb ik het ramskopje bijna voltooid. Nu is er maar één ding, dat hinderlijk is en waar niemand iets aan veranderen kan, het is, dat de dagen zoo schrikkelijk kort zijn door het donkere weder. Voor aanleggen en schetsen gaat het nog, maar fijne toonen en tinten te begluren en weder te geven zou nu eene onmogelijkheid zijn. Vooral op het Museum is het somtijds bijzonder duister. Gisteren ben ik naar Rotterdam geweest en heb er mijne schilderij bij den Heer Crooswijk gebragt, die, zoo als u mogelijk weet, het mij had besteld. Ik krijg er ƒ 60 voor. Het spijt mij zeer, dat u het niet gezien heeft. Ik durfde er niet langer mede wachten, dewijl de Heer Crooswijk zijne verwondering had te kennen gegeven, dat hij niets van mij hoorde. Nog iets. De Heer van den Berg heeft mij op mijn verzoek als werkend lid op Pulchri Studio voorgehangen, waar, zoo als u weet, naar 't gekleed model wordt geteekend. Gepasseerden Zaturdag heb ik voor het eerst En- | |
[pagina 10]
| |
gelsche les genomen. Dus ben ik nu de gansche week alle avonden van 6 tot 9 bepaald bezet. | |
Leiden, 20 Januarij 1857.WAARDE GERARD! Wat Pulchri betreft, alles is mij wel wat door den Heer S. van den Berg wordt voorgesteld en u van nut kan wezen. De duisternis is Egyptisch; de donkere dagen komen nà Kersmis, en sedert verscheidene jaren gaat de natuur, zoo 't schijnt, eene maand na; ondertusschen laten de goedige veldvruchten zich maar behagelen en zwart vriezen, ook de perzikken en abrikozen worden zwart, maar toch op hun tijd rijp. Spoediger evenwel dan gij denkt zal de lente daar zijn, en het eerste groen is iets betooverends in den Haag. Loop dan eens 's morgens vroeg in de duinen achter Scheveningen of achter de buitenplaatsen tusschen den Haag en Wassenaar! Tegen dien tijd gaan wij eens kijken, hoe 't er in Engeland uitziet, en blijven daar tot half September, om tegen November den winter te Nice te gaan doorbrengen. | |
[pagina 11]
| |
Leiden, 29 Januarij 1857.WAARDE GERARD! Ik had half plan gemaakt u van daag of morgen te komen bezoeken, toen de Heer Cornet mij gisteren zei, dat hij u Zaturdag gaarne op het Museum zag. Als daartoe, hetgeen ik hoop, geene beletselen bestaan, begeef u dan met den trein, die ten één uur te Leiden is, herwaarts en terstond naar het Museum, waarheen gij den weg zeker niet zult vergeten zijn. Als gij van daar komt, wacht ik u bij mij, we eten zamen; en ge vertrekt weer ten zes uur. | |
's Gravenhage, Dingsdag.HOOGGEACHTE HEER! Nog altijd ben ik bezig op het Museum en wel op dit oogenblik aan een hondenkop van Snijders. Tegenwoordig ben ik dikwijls erg ontevreden met mijzelven. Ik gevoel hoe langer hoe meer, dat ik niets weet of kan. Daarbij komt dan nog, dat ik denk: - wanneer ik zelf niet met mij en mijn werk tevreden ben, hoe is 't dan mogelijk dat u het zijn kan? - Vooruit, al maar vooruit te komen en u genoegen | |
[pagina 12]
| |
en voldoening over mij te schenken, is al mijn streven, en dan te denken, dat ik mijn doel niet zal bereiken, is mij een gedurige angst en geeft mij menig uur van onpleizierig nadenken. | |
's Gravenhage, 14 Maart 1857.HOOGGEACHTE HEER! Mijne voornemens voor dezen zomer zijn beter dan ooit, vooral omdat ik nu, na herhaalde opmerkingen van verschillende zijden, hoe langer hoe duidelijker begin in te zien, hoevele belangrijke hoedanigheden ik mij nog dien eigen te maken, alvorens er een redelijk schilderijtje te voorschijn kan komen, ten minste iets, dat bekeken mag worden en der moeite waard is. Ook de meening, welke u over mijn laatste schilderijtje uitte, heeft mij een spoorslag gegeven, die wel wat te bloedig was, dewijl hij mij juist op dat punt raakte, waar ik het kwetsbaarst ben, namelijk, dat ik op anderen gelijk; dat is iets, hetwelk ik onmogelijk kan uitstaan. Daarom wil ik dezen zomer trachten zelfstandiger te worden, altijd met het beeld der natuur voor oogen. Zoo blijf ik dan hier en maak van tijd tot tijd een uitstapje naar uwe boerderij en ook naar Oosterbeek, alwaar vooral ik niet ledig zal blijven, maar inzonderheid de deelen bestuderen. | |
[pagina 13]
| |
Ik verbeeld mij om den Haag ook veel zaken te zullen vinden, die mij bevallen, vooral omdat ik dat land met een nieuw oog beschouw. Op die wijze hoop ik een zomer door te brengen, die mij gelukkig zal maken, die rijk aan studie zal zijn, die mij vooruit zal zetten, en die ten slotte u over mij en mijn werk tevreden zal doen zijn. | |
Leiden, 15 Maart 1857.WAARDE GERARD! Uw zomer lacht ook mij toe. Gij moet de natuur maar eens ter dege, niet alleen in hare deelen, maar voornamelijk ook in haar algemeen aspekt bestuderen en u telkens afvragen, hoe gij haar ziet, of gij haar ziet zoo als ze werkelijk is en of gij ze teruggeeft zoo als gij haar ziet, zonder aan iets of iemand anders te denken. Ik houd het er voor, dat gij zoo min mogelijk nieuwe schilderijen moet zien en omgang hebben met kunstenaars. De afzondering alleen kan uwe oorspronkelijkheid, welke gevaar zou kunnen loopen, behoeden en u bewaren voor het maken van zoodanig werk, dat men niet weet door wien is geschilderd. Zoek de oorspronkelijkheid evenwel niet op, jaag haar niet angstvallig na; groote bekwaamheden kan men zich eigen maken, oorspronkelijkheid moet u al doende | |
[pagina 14]
| |
voor de voeten vallen en er liggen zonder dat gij het weet. | |
's Gravenhage, 23 Maart 1857.HOOGGEACHTE HEER! Hetgeen u mij in uwen laatste schreef ten opzichte van oorspronkelijkheid is geheel waar; ja, ik gevoel ook, dat het iets is wat wij niet à force kunnen zoeken. Oorspronkelijkheid komt uit onszelven voort. Op de studie van dezen zomer bouw ik al mijne hoop. Ik gevoel op dit oogenblik, hoe noodig het mij is door iets schoons in de natuur getroffen te worden. Honderd gedachten en compositiën warrelen mij door het hoofd, doch geene enkele komt er uit zoo als ik ze mij voorstelde. Alles verdringt zich, in één woord mijne gedachten zijn niet genoeg op één enkel punt, op ééne enkele voorstelling geconcentreerd. Die concentratie hoop ik te verkrijgen, zoodra ik weder voor 't eerst iets treffends in de natuur zal zien. Ik ben vol lust, vol vuur om dezen zomer met studeren aan te vangen, want ik geloof nu te weten wat mij ontbreekt; ik gevoel althans wat het is, doch kan het niet zeggen. Opregt gesproken: het copieren verveelt mij doodelijk; het spijt mij, maar ik kan niet anders. Evenwel wil ik nog eenigen tijd doorzetten tot dat ik niet meer kan. | |
[pagina 15]
| |
Hoe heerlijk is het toch zijne eigene gedachten uit te drukken, zichzelven in gedachte te verplaatsen, waar men zoo diep getroffen werd door het schoon der natuur! Het is maar ongelukkig, dat ik al die mooije plekjes in mijne schilderijen zoo verminkt heb, dat ik er niet eens met genoegen meer aan denken kan. Dit jaar, dunkt mij, moet ik een stap voorwaarts doen, en ik hoop tevens, dat u al mijne zaken streng zal beoordeelen. Ik hoop spoedig een schapenkop van onzen slager te krijgen, om mijne krachten er eens op te beproeven. | |
's Gravenhage, l April 1857.HOOGGEACHTE HEER! Ik heb in de laatste dagen den schapenkop gehad en daarnaar drie studiën geschilderd. De Heer S. van den Berg heeft ze gezien en was er tot mijne zeer groote vreugde nog al over voldaan. Ook heb ik een paar schilderijtjes aangelegd; ik kan er mij niet van onthouden, als ik eene gedachte heb, hoe gering dan ook, die zigtbaar te maken. Natuurlijk heb ik het niet gedaan om te verkoopen. Al lang heb ik mijne ouders beloofd hen eens te komen bezoeken, en door nu aanstaanden Vrijdag 3 April die belofte gestand te doen, zou ik hun en mijn | |
[pagina 16]
| |
wensch vervullen. Tegen de Paaschdagen maak ik, dat ik te 's Gravenhage terug ben om mijne belijdenis door het avondmaal te bekrachtigen. | |
Leiden, 2 April 1857.WAARDE GERARD! Ik was zeer verheugd uit uwen brief de groote tijding te vernemen, dat gij uwe belijdenis hebt afgelegd en als lid der Protestantsche gemeente staat opgenomen te worden. D°. Koetsveld heeft uwe denkbeelden over verschillende voorwerpen des Christelijken geloofs, zoo ik hoop, opgeklaard, teregtgewezen en u in staat gesteld den Bijbel met vrucht te gebruiken. Deze zij uw huisboek en uw vriend gedurende uw geheele leven! Gij wordt lid eener gemeente van godsdienstig-verstandig onderzoek en godsdienstige verlichting, maar voorwaar niet van godsdienstige onverschilligheid. Laat daarom een geest van christelijke belangstelling en wijsheid in u wonen, gepaard met den onontbeerlijken geest der liefde, en zie wat de Heer, in uwe betrekking tot aarde en hemel, en wat Zijn Woord, een licht op 's menschen pad, voor u naar uwe behoeften wezen kunnen. Ik begrijp zeer goed, dat, vooral in de dagen tusschen uwe belijdenis en uwen eersten | |
[pagina 17]
| |
avondmaalsgang, uwe ouders u bij hen wenschen te zien en gij met hen verlangt te wezen. | |
Oosterbeek, 10 April 1857.HOOGGEACHTE HEER! Ik heb om zoo te zeggen hier voor het eerst van dit jaar weder kennis gemaakt met de natuur. Ik heb haar weder hartstogtelijk lief gekregen en ben in mijn voornemen krachtig gesterkt om mij dezen zomer weder als altijd, en, zoo het kan, met veel meer ijver, haar toe te wijden. Ik kan u niet genoeg zeggen, hoe ik weder naar den zomer, dien heerlijken, studierijken zomer, haak en verlang. Ik heb mij zulke groote beelden van den toekomenden studietijd voorgesteld, dat ik somtijds angstig word, dat ik mijzelven niet zal kunnen tevreden stellen. Nu ik dezen winter zoovele schoone zaken heb gezien, moet ik u ook zeggen, dat ik vrij wat lastiger criticus voor mijzelven geworden ben dan ik ooit vroeger was. Men beweert altijd, dat het een groot voorregt is, wanneer men de gebrekkigheid zijner eigene voortbrengselen inziet; er is ook veel waars in dit gezegde, maar toch, altijd te bemerken, dat slecht is al wat men doet, leidt tot eene ontevredenheid, die sommige oogenblikken zeer verbittert, zeer ongelukkig maakt. Toch gevoel ik, dat ik moed heb, en hoop vurig u te | |
[pagina 18]
| |
kunnen toonen, dat ik niet alleen wat goeds gewild, doch ook wat goeds gedaan heb. | |
Leiden, 2 Mei 1857.WAARDE GERARD! Mij dunkt, nu gij aangenomen zijt en Pulchri en de Academie hebben opgehouden, zoudt gij zeer gevoegelijk om de veertien dagen naar Leiden kunnen komen op de gewone dagen van het platen-Museum, Dingsdag en Vrijdag. Al zijn wij er niet meer, gij kunt ten l uur uit den trein terstond naar het Museum stappen en te 4 gaauw een aardappeltje bij Smits aan de Witte Poort gebruiken. Is het mooi weer, hoe heerlijk is dan de avondwandeling terug naar den Haag, verreweg te verkiezen boven den spoortrein! | |
's Gravenhage, 2 Mei 1857.HOOGGEACHTE HEER! Het speet mij, dat u bij uwe laatste komst te 's Gravenhage geen tijd had mij op te zoeken, doch ik ben getroost door uwe belofte zulks waarschijnlijk | |
[pagina 19]
| |
in de volgende week te zullen doen. Ik hoop, dat u dan mogelijk een oogenblikje zal hebben om mijn schilderijtje eens te zien, dat dan nagenoeg af zal zijn. Het is dat, hetwelk u het meest beviel en u nog al hollandsch voorkwam. Ik hoop en vertrouw, dat hetgeen er u in beviel zal zijn bewaard gebleven en wat u mishaagde verbeterd wezen. En te meer ben ik nieuwsgierig en verlangend naar uwe beoordeeling, omdat ik voor mij geloof ditmaal nog al uitvoerig te zijn geweest; ten minste kan ik u de verzekering geven, dat ik al gedaan heb wat mij mogelijk was, om er toe te geraken. Met mijn Engelschen meester ben ik aan Byron begonnen. Het is zeer moeijelijk, maar toch heb ik er bijzonder veel genoegen in. Eene nieuwe wereld van poëzy gaat mij open. Wat u mij gezegd heeft omtrent het Leidsche prenten-Museum vind ik ook voor mijzelven zeer pleizierig en zal het natuurlijk ook doen. Van nu aan begin ik uit te zien naar mooi en warm weder, om naar buiten te kunnen loopen en te profiteren. | |
[pagina 20]
| |
's Gravenhage, Zaturdag.HOOGGEACHTE HEER! Ik heb dezen morgen schrikkelijk gesukkeld en geknoeid aan eene lucht. Tweemaal heb ik ze er afgehaald en zal nu voor de derde maal er aan beginnen. Ik heb niet geweten waaraan mijne drift te koelen en ben eindelijk tot het pedante vermoeden gekomen, dat het wel eens aan de verw kon liggen; ik heb dus bij een anderen koopman nieuwe materialen aangeschaft en zal in de hoop op beter maar weer op nieuw mijne krachten beproeven. Ach! die luchten kosten wat zuchten! Het is het groote struikelblok, waar ik eeuwig en altijd over val. | |
's Gravenhage, 29 Mei 1857.HOOGGEACHTE HEER! Ik begrijp, dat er te Londen zooveel imposants te zien is, dat ik u naauwelijks durf lastig vallen met u iets uit 's Gravenhage mede te deelen. Werkelijk kan ik u dan ook over niet veel anders schrijven dan over de tentoonstelling en over mijzelven, welk laatste punt altijd een lastig en moeijelijk werk is. Over het algemeen is er uit de hollandsche school veel moois. De | |
[pagina 21]
| |
schilderij van S. van den Berg, die u toebehoort, heeft eene zeer mooije plaats en houdt zich sterk van kleur. Alleen in den Haag zijn er 95 schilders, die ingezonden hebben. Ik heb al eens uitgerekend waar die werkelijk schrikbarende menigte van schilderijen toch blijft. Maar dit is een onderwerp om eene idée fixe van op te doen of zich wanhopig over te denken. Het is buiten zoo schoon geweest, dat ik er verscheidene keeren van geprofiteerd heb. Ik geloof hier motieven genoeg te zullen vinden voor composities. Mijn vader heeft mij onlangs bezocht en was zeer tevreden over mijn schilderijtje, hetzelfde dat u ook redelijk goed vond. Zoodat nu dit stukje, hetwelk mij zooveel onaangename uren gekost heeft, mij toch nog bij slot van rekening twee aangename oogenblikken heeft opgeleverd, het eerste, toen u mij uwe goedkeuring te kennen gaf; het tweede, toen mijn vader hetzelfde deed. Ik verbeeld mij, dat ik nu weder frisschen moed heb opgedaan, want ik moet u bekennen, dat ik dien wel een weinigje had laten zakken. Ik heb mij voorgenomen, niet weder zoo spoedig tot moedeloosheid te vervallen. Ik heb hier ook eenige gevallen gezien waar ik mij voorstel wel dingen van te zullen kunnen maken, die u bevallen zullen. Ik heb over Haastrecht nagedacht en ben tot het plan gekomen, daar niet naar toe te gaan, omdat het mij hier in den omtrek genoeg aanstaat, en ook, omdat ik, toch voor eene poos naar Oosterbeek gaande, dan wel wat te veel overhoop zou halen. | |
[pagina 22]
| |
Zoo als u weet, heeft mijn vader altijd gedacht, dat het goed zou zijn, indien ik eene poos te Oosterbeek kwam, om de détails van landschap en beesten te bestuderen. Ik heb er dan ook op gerekend, aldaar den heetsten tijd van den zomer te wezen, bij voorbeeld van 8 Julij tot half Augustus, eene week vier, vijf, bij manier van zomervacantie, met dit onderscheid evenwel van er even hard te werken als overal elders. Ik ben op dit oogenblik aan Manfred bezig en bemerk met genoegen, dat ik Byrons constructie wat beter begin te begrijpen. Naar Leiden ben ik nog niet geweest, omdat het weder te mooi was om niet buiten te teekenen en ik verscheidene malen de tentoonstelling bezocht heb. Ik heb eenige schermlessen genomen en ben bezig op te merken, dat die manoeuvres in het begin vermoeide armen en beenen geven. | |
Londen, 14 Junij 1857.WAARDE GERARD! Ik wist wel, dat gij in den Haag genoeg voedsel zoudt vinden. Verlangt gij het nu niet verder te zoeken, blijf dan gerust, waar gij zijt; hebt gij later lust eens op Haastrecht te gaan kijken, doe volkomen | |
[pagina 23]
| |
naar uwen lust; gij weet, dat gij er welkom zijt. Zeker is het veel beter, dat gij maar ééns naar Oosterbeek gaat en er dan eenigen tijd, b. v. eene groote maand, rustig blijft dan telkens heen en weer reist, maar in geen geval zes weken. Zeker zijt gij reeds meer dan eens naar Leiden geweest. Gij moet nu ook eens eene regelmatige tragedie van Byron: Marino Faliero of the two Foscari, onder handen nemen; voor constructie zijn deze stukken zeer nuttig, en ga ook eens aan Milton, niet van A tot Z, maar de mooiste brokken. Zeker zult gij met het warme weer wel veel pleizier in 't water hebben. Zeer beveel ik u de zeebaden te Scheveningen aan, dit is iets onovertroffens. Maar loop niet heen en wêer! Het is te ver en bederft iemand voor den geheelen dag. Op de Plaats is een omnibus. | |
's Gravenhage, 15 September 1857.HOOGGEACHTE HEER! U wil, dat ik u zal verhalen, hoe ik het te Oosterbeek had. Zeer goed. Ik heb er zooveel mogelijk van het dezen zomer buitengemeen schoone weder gebruik gemaakt om studiën te verzamelen, en de lieve zon heeft mij in dat werk trouw bijgestaan, ofschoon | |
[pagina 24]
| |
somtijds met wat al te veel ijver. Maar nu doe ik mij dan ook dubbel verwijtingen, ziende, hoevele uren in werkeloosheid of gemak nemen voorbijgingen. Na zulke oogenblikken wil ik mijzelven tevreden stellen, maar juist dat bewijst mij des te meer, dat ik schuld heb... en het ook wel weet. Wat moet ik toch doen om die noodlottige gedachte te verbannen: een enkel uurtje of dagje maakt niet veel uit? Na ruim vijf weken te Oosterbeek te hebben doorgebragt, ben ik 19 Augustus te 's Gravenhage teruggekeerd, en daar het weder nog mooi bleef, heb ik mijne natuurstudie weder opgevat. Bovendien heb ik twee kleine schilderijtjes afgemaakt, drie middelmatig groote aangelegd en twee kleinere begonnen. Ik heb gaarne voorraad tegen den winter. Buitendien kan men des zomers die aanleggen ook maken, terwijl men nog geheel vol is van een of ander moment in de natuur, dat ons frappeerde. Het schermen blijft mij altijd eene pleizierige oefening en uitspanning. Onze goede schermmeester schijnt het zeer hoog te stellen. Hij vergelijkt de behandeling van den degen bij die van 't penseel en bij het vliegen van een vluggen vogel; hij brengt het in verband met wis- en meetkunde, en vindt ten slotte de gestrekte en gerekte positiën, die men er bij aanneemt, onovertrefbaar schoon. De Academie en Pulchri beginnen weder l October. Dan vallen we ook daar weer frisch aan het werk. | |
[pagina 25]
| |
Londen, 17 October 1857.WAARDE GERARD! Regt blij ben ik, dat ge te Oosterbeek zooveel proviand voor den winter hebt opgedaan, maar zal het Mauritshuis niet onder uwe eigene studiën lijden? Wat ge mij van uwe reis naar Leiden schrijft, bewijst mij alweer het gevaar van uitstellen, wanneer er altijd dergelijke ongelukken op zitten Ga naar voetnoot1. Ieder weet, dat het Museum gedurende de vacantie gesloten is. Hadt gij er van tijd tot tijd gebruik van gemaakt, dan zou u dit niet onbekend zijn gebleven. Gij moet geweldig met uwe ziel onder den arm geloopen hebben, daar gij niemand kende en weg nog steg wist. Vroeger heb ik dat gevoel ook wel eens gehad, bij dergelijke ondervindingen van teleurstelling. | |
's Gravenhage, 28 October 1857.HOOGGEACHTE HEER! Ik kan u niet genoeg zeggen, hoe verheugd ik was, toen ik uw brief uit Londen ontving en nu zeker | |
[pagina 26]
| |
wist, dat u spoedig weder wat nader bij mij zou zijn, want het oogenblik, dat ik in het Bosch afscheid van u nam, ligt in het verre verledene. Met ongeduld verlang ik dan ook naar den dag, waarop u eens hier zal komen, en tevens naar uw oordeel over het gebruik van mijn tijd en over mijn werk. Ik hoop vurig, dat u zal kunnen bespeuren, hoezeer de studie van dezen zomer vruchten heeft gedragen. De raad ten opzigte van Scott heb ik dadelijk gevolgd, want daar er hier juist eene boekverkooping plaats had, heb ik eenige zijner romans aangeschaft, o. a.: Redgauntlet, the Pirate, Guy Mannering, Anna of Geyerstein, enz. Ik heb de eerste de beste maar opgevat, welke bleek Redgauntlet te zijn, waar ik dan nu ook aan bezig ben en vrij wat woordjes te zoeken heb, dewijl het eene geheel andere taal is dan die van Byron. Maar laat ik u niet langer ophouden en alleen nog in het voorbijgaan zeggen, dat ik alle avonden weder druk op Pulchri en de Academie bezig ben; wij houden ons tegenwoordig met den Apollo-Belvedere bezig. |
|