Leven, ach! Wat zijt gij toch?
(2006)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 89]
| |
uit holle Dom
roep 't wellekom
in 't grafgesteente;
geen dichte drom
volg' stroef en stom;
festoen noch blom
van krepgefrom
om 't lijk, vermomm'
mijn schaamle kleente!
Mijn jaartal klom
tot volle som,
mijn oog verglom;
en de ouderdom
roept blind en krom
ter doodsgemeente.
Wat zoude ik thans,
beroofd der glans
van 's hemels trans,
op de aard begeren?
Geen moed des mans,
geen spies of lans,
geen legerschans,
kan 't sterfuur keeren.
Geen spel of dans,
geen dobbelkans,
geen lauwerkrans,
of rijkbeheren.
Een handvol zands
des grafkuilrands
is 't nietig gans,
dat de as mag eren:
de beet des tands
des aartstyrans
| |
[pagina 90]
| |
des mensenstands,
zal 't lijk verteren.
Doch wat 's dit mij,
die bandenvrij,
in 't uitzicht blij
dat ik belij,
op 't noodgetij
mag triomferen?
Ik juiche en strij';
wat glippe of glij',
Hij staat me bij,
die 't af kan weren.
Geen dwinglandij,
geen razernij,
geen helharpij
van sofistrij,
geen nood, die wij
aan Jezus zij
niet stout braveren!
Zijne englenrij
verordent Hij
tot wachters om ons hoofd. Geen onheil kan ons deren.
1827
|
|