Leven, ach! Wat zijt gij toch?
(2006)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtelijk beschermdDe dood aant.Op mijn verjaardagWaarom dus, met schreiende ogen
op mijn wandelstok gebogen,
d' uchtend wrevel aangezien,
die voor zesmaal negen jaren
| |
[pagina 48]
| |
't voorhoofd opstak uit de baren
om mij 't eerste licht te biên?
Immers, tel ik van een leven,
uit verdrieten saamgeweven,
ieder uur en ogenblik:
al die jammerlijke dagen,
heel de during van mijn plagen,
telt hij net zo wel als ik.
Ieder kring der hemeltekenen
waar wij alles naar berekenen,
schrijft hij met een krijtje aan;
(krijtje -? Laat het koolpen heten!)
en, de maat eens vol gemeten,
is de rekening voldaan.
Wel dan! weer een jaar gewonnen
bij de drie en vijftig zonnen
die mij draaiden over 't hoofd.
Weer wat afslags op die uren,
die de lange dag moet duren,
eer de nacht mij rust belooft.
Ja, hij wenkt mij uit dat hoekje
met zijn zwart memorieboekje,
van die dwarse schrappen vol?
‘Leef maar’ (zegt hij), en geduldig:
‘slechts nog weinig blijft gij schuldig.
Ik hou 's levens Contrarol.’
In dat uitzicht moed gegrepen!
Na zo groot een reeks van strepen
raak ik haast aan 't vol getal.
| |
[pagina 49]
| |
'k Mag toch wel als zeker stellen,
dat de dood zich niet vertellen,
en mij niet vergeten zal.
1810
|
|