Leven, ach! Wat zijt gij toch?
(2006)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtelijk beschermdGenoegen aant.Aan mijn dierbareLaat niets, mijn dierbre, uw borst beknellen,
laat niets de zegening ontstellen,
die God ons in elkander schonk!
Geen dorst naar rang, noch ijdel haken
naar 't klatergoud der schijnvermaken,
gehecht aan staatzuchts valse pronk:
Laat andren zich met grootse titelen
het eerbegerig harte kietelen,
ons lot zij onbekend en stil.
Een onbesproken, duister leven
zal onze adel luister geven,
alschoon hij zich bedekken wil.
De naam, waaronder we ons verbergen,
moog niemand slaafse eerbied vergen,
voorzeker brengt hij achting voort,
en wordt, om uw bevalligheden,
om beider braafheid, aangebeden,
alom met zegening gehoord.
Indien wij schat en weelde derven,
hetgeen wij van Gods gunst verwerven,
| |
[pagina 22]
| |
is beter deel dan overvloed.
Door dagelijkse vlijt verkregen
en ons geheiligd door de zegen,
maakt liefde zijn genieting zoet.
Is wisseling van tijd en stonden
met ongestadigheid verbonden,
ons hart is trefloos voor 't verdriet.
De Hemel moge ons soms beproeven,
Hij heeft nog meer dan wij behoeven,
en Hij vergeet zijn schepsel niet.
Wat leggen priesterlijke handen
bij andren, menselijke banden;
o de onzen zijn door God gelegd.
Hij, die ons voor elkaar bestemde,
voor eeuwig hart aan harte klemde,
Hij is het zegel onzer echt.
Betreên wij dan het pad des levens
door frisse jeugd en grijsheid tevens,
bemoedigd, vrolijk, hand in hand!
De blijde rust zal met ons wonen,
en de echt ons bed met telgjes kronen,
het siersel van de huwlijksband.
Ach! Zou het mij het hart niet strelen,
wanneer ik ze om mijn knieën spelen,
en aan mijn leden hangen zie!
Wen ik op 't kinderlijke wezen
het moederlijk gelaat mag lezen,
des moeders zachte aart bespiê!
| |
[pagina 23]
| |
En, als ons de afgeleefde dagen
de zoetheên van de jeugd ontdragen,
dan vinden we in de ouderdom,
(o kan ons hart die vreugd verzwelgen!)
ik u in frisse maagdentelgen
gij mij in frisse zoons weerom.
1799
|
|