Leven, ach! Wat zijt gij toch?
(2006)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| |
de eerste van mijn dichtprijskronen
tot een pand van liefde bood!
Lieve schoonheid, mij zo waardig,
denkt uw hartje thans aan hem,
die, ter wreedste slachting vaardig,
jammert met benauwde stem?
Ach! Hoe weinig denkt dat teder,
dat gevoelig minnend hart,
dat de wrede grasvertreder
me in zijn visnet heeft verward?
Ach! Hoe weinig kunt gij raden
dat de minnaar, u zo waard,
haast de vraatzucht moet verzaden
van de hoofdtyran der aard!
Ach! Hoe weinig kunt gij 't gissen,
laafster van mijn krank gemoed,
daar ge in schaauw van groene lissen
welig dartelt in de vloed!
Daar gij de uitgebreide vinnen
vrolijk uit het water rept,
en het oog der stroomgodinnen
uit uw ogen schoonheid schept!
Ach? Hoe weinig, lieve paling!
kunt gij gissen wat ik doe!
Maar mijn uiterste ademhaling
zendt u nog een zuchtje toe.
Lieve maagd, gij kent mijn blaken!
Al de hitte van mijn min!
En uw slijmig hart te raken
had voor mij de hemel in.
O hoe zalig was dat gloeien!
Hoe verrukkend uur aan uur!
't Deed mijn vet mij niet ontvloeien,
als dat hete keuken-vuur.
| |
[pagina 19]
| |
O wat is in onze poelen,
't minnevuur gematigd zacht!
Bij de mensen heet verkoelen,
't geen de paling branding acht.
Maar ik ben te fier tot klagen,
schoon men me ook tot kolen roost.
'k Ben de wreedste aller plagen,
'k Ben het heetste vuur getroost.
'k Weet de hemel zal mij wreken -
mag mij slechts een maagdehand
aan het palingspeetje steken,
ik trotseer de kolenbrand.
'k Weet dat bij de wrede mensen
liefde toorts en vlammen draagt,
die hun dichters steeds verwensen,
en dat vuur ontvliedt geen maagd.
Vlam! Waarbij geen vuur kan halen
dat een Britse She-Cook stookt,
noch de felste zonnestralen
waar de palingpoel van rookt.
O die gloed zal eens u blaken,
dit zegt ieder kunstgenoot;
dan zal ze ook het vuur eens smaken,
en dit troost mij in mijn dood.
Londen, september 1796
|
|