Leven, ach! Wat zijt gij toch?
(2006)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtelijk beschermdAfscheid aant.Wat vraagt ge of naam of staat van d' uitgedreven balling,
die niets dan 't nachtverblijf in deze uw hofomwalling,
een handvol legerstro, een droge zemelkorst,
een zuivre dronk verlangt tot lessing van zijn dorst!
Ge ontvangt geen onverlaat, geen zwervend' onbekende,
door levensstand of schuld gemeenzaam met de ellende;
geen strafbre, wie het hart beschuldigt van zijn leed;
wie 's hemels wraak vervolgt en op de hielen treedt.
Nee: door mijn staat verplicht voor 't heilig recht te spreken,
was trouwe aan eed en plicht mijn enigste verbreken,
en moedwil, wie 't geweld de staf in handen gaf,
stiet me uit mijn erestand in 't aaklig jammer af.
Maar waarom zoude ik u mijn eerbren naam verbloemen?
Reeds hebt gij door 't gerucht hem mooglijk hooren noemen;
'k Ben Bilderdijk. - Ge ontzet? Nu kent ge heel mijn lot.
Die naam is nergens vreemd, waar de eerbied woont voor God.
De snoodheid heeft die zelf door d' aardbol rondgedreven,
en door haar brandmerk hem een eeuwige eer gegeven.
| |
[pagina 16]
| |
Hem drage ik, fier daarop zo verr' mij de Almacht leidt,
en hij beveelt me alom aan deugd en menslijkheid.
De Godheid zorgt voor hen, die naar Haar roeping horen;
Haar volge ik: 't staat aan u, Haar stem in 't hart te smoren.
Ik verge, in 't geen ik vraag, een kosteloze hulp.
Gij weigert ze aan uw God? Vaarwel dan, arme stulp!
Ritzbuttel 1795
|
|