Leven, ach! Wat zijt gij toch?
(2006)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtelijk beschermdNagedachtenis aant.Van mijn zoontje Ursinus, door een heimelijk ingegeven slaapmiddel omgebrachtSchoon stem en cyther zweeg, nog daalt ge, o dierbaar wichtje,
niet onvereerd in 't graf, geheiligd door uw' naam.
Die enkle naam is meer dan 't sierlijkst lijkgestichtje,
dan 't slepend rouwgebaar van duizend dichters saam.
Ach! Had ge in 's levens bloei hem waardig mogen dragen,
hoe heerlijk was mijn stam in beî mijn zoons herbloeid!
Reeds vonkte u 't roemrijk bloed van uw beroemde magen
in 't schittrend oogje uit, van zeldzaam vuur doorgloeid.
Dan, anders was de wil van 't heilig Alvermogen!
Hij doemde de aard ten prooi aan 't onrecht, aan 't geweld.
Wat zoudt ge op zulk een aard -? Van d' afgrond aangespogen,
verwelken onder 't leed, dat oudren deugd vergeldt? -
Nee, de Almacht wilde u nooit uw leven doen beschreien:
een lachje, de onschuld waard van Edens paradijs,
bestempelde u reeds vroeg voor 's hemels englenreien:
en strekte op 't lief gelaat uw roeping tot bewijs.
Welaan dan, dierbre telg, mij niet van 't hart te scheuren,
dan bloedende aan een wond die nimmer heling duldt:
ik derf u! 'k voel die slag; maar 'k zal hem niet betreuren!
Eén ogenblik op de aard heeft al uw leed vervuld.
Een ogenblik -? De moord, met Godvergeten handen,
verraste u in uw wieg - en ik - ik ben getroost?
Een doodlijk moordvenijn verscheurde uw ingewanden -
en ik - ik leve en zwijg bij mijn mishandeld kroost? -
| |
[pagina 15]
| |
O God, Gij zaagt me op 't punt... Gij hebt mijn' arm weerhouen:
Gij spraakt -: de nevel vlood, ik zag uw raadsbesluit,
aanbidlijk, wijs, en goed: - en, zalig in 't aanschouwen,
verloochende ik de wraak, en loofde U in mijn spruit.
Ja, 'k offerde U dit kind, blijmoedig, zonder wenen!
Ach, neem de rest van 't bloed dat door mijne aadren vloeit!
Maar wil, weldadig God! mij deze beê verlenen:
geef, dat me in 't oovrig kroost een waardig nakroost bloeit!
's Gravenhage 1794
|
|