Leven, ach! Wat zijt gij toch?
(2006)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtelijk beschermdWiegzang aant.Bij mijn dochtertjeNu sluit uw ogen, dierbaar wichtje,
en zijg in sluimerende rust!
Uw moeder waakt bij 't avondlichtje,
en zorgt voor u, bekoorlijk wichtje,
vermoeid en hijgend, maar met lust.
Ja, sluit uw oogleên, berg die oogjes
(die stralen tot in 't moederhart)
in schaduw van uw wenkbrauwboogjes;
ja sluit die zieldoordringende oogjes,
en heb wat eerbied voor haar smart.
Ja sluit ze, sluit die starende ogen,
waarmee ge haar zo stijf bespiedt.
Voor u wendt zij ze naar den hogen,
| |
[pagina 12]
| |
maar gij, sla neer die starende ogen,
en voed haar priemend hartzeer niet.
Ja slaap, mijn kind, en rust van 't woelen:
voor u toch daagt een stille nacht:
uw rust weerstaat geen woest krioelen
van zorgen, die het hart doorwoelen;
en nawee heeft op u geen macht.
Laat af van dit onnozel schreien,
mijn wichtje! Slaap! Geniet de rust!
Nog ziet ge uw koets met rozen spreien,
en u, bij 't ontevreden schreien,
op moeders schoot in slaap gesust.
Nog ziet ge u van een moeder vieren
in alles wat uw hart begeert;
en alles tot uw heil bestieren:
uw geest en leden tevens vieren,
en toezien, dat u nietwes deert!
Wat zoudt ge u door geschrei vermoeien,
geniet de rust, en slaap, mijn wicht!
De tijd van rust gaat henen spoeien;
en puntige onrustdorens groeien
zelfs om de slaapstee, waar gij ligt.
Eens zullen ze u, als ons, benauwen,
(dit is de stervling toch gezet!)
en traantjes op uw wangen dauwen:
eens zullen ze u, als ons, benauwen,
en grieven, zelfs op 't zachtste bed.
| |
[pagina 13]
| |
Eens zult ge, als wij, gevoelen leren,
wat heil, wat wellust zij, op de aard'?
en ('s hemels toezicht moge 't weren!)
die onderdrukking kennen leren,
die 't hart met bergen loods bezwaart.
Eens zult ge, als andren, ondervinden,
wat hoon, wat smaadheên zijn, en spijt?
Wat, dienstbewijs van valse vrinden?
Eens zult ge de ontrouw ondervinden,
en proeven, hoe de laster bijt?
Eens zult ge 't gruwzaam monster kennen,
(ach! Ken het, eer het zich vertoont:
en hemel! Dat gij 't mocht ontrennen!)
Eens zult gij 't gruwzaam monster kennen
dat weldaân met vervolging loont.
Eens - slaap, mijn wichtjen, laat u 't rusten...
Ach! Dat u 't rusten niet alleen,
maar dat u 't leven eens mocht lusten! -
Ja, slaap, en laat de kwelling rusten:
het leven heeft ook zaligheên!
Ja, zaligheên! - Laat tegenspoeden,
laat rampen woeden van rondom!
De rust van 't hart kan 't al vergoeden:
en dit 's in spijt der tegenspoeden,
een onontvreembaar eigendom.
Ja, slaap, mijn kind! ja rust van 't wenen,
en nuttig u de stille nacht.
De tijd drijft zon en nevels henen:
| |
[pagina 14]
| |
ja slaap, mijn kind, en rust van 't wenen,
ik slaap met u, want God houdt wacht!
1785
|
|