Leven, ach! Wat zijt gij toch?
(2006)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtelijk beschermdVerrukking aant.O mij gelukkige! En, o zaligste aller nachten!
En rustkoets, hemelweelde- en zielverrukking-vol!
Ja, 'k mocht in d' ademtocht van hare borst versmachten,
'k mocht sterven aan die borst, die van verrukking zwol!
'k Mocht die ontblote borst met stoute tanden kneden,
en worstlen tegen 't kleed en d' arm, die ze overtoog,
geschakeld arm in arm, gewrongen leên in leden
en hangende aan haar oog met zwijmeldronken oog.
Zij zelf, zij tergde mij met trekkende amberlippen,
en drukte er kus aan kus in stromend kussen op;
liet warme zucht op zucht aan 't hijgend hart ontglippen,
en perste me aan dat hart bij elke aderklop.
O welke omhelzing toen! Wat spartlend ledenwringen,
hoe duizendwerf herhaald, vervangen, en verteêrd!
Wat gloeiing van 't vermaak en teedre tokkelingen,
of machtloos doorgestaan, of trillende afgeweerd!
Wat schokken! - Machtloosheid! - Nee; nacht van louter hemel!
En tuige van ons heil, ons onnadenklijk heil,
| |
[pagina 11]
| |
Lief nachtlicht, bij uw vlam en flikkerend gewemel!
Voor kroon noch staven goud is zulk een wellust veil!
Zo mint de dartle niet, zo kan hij niet gevoelen,
die, enkel log gevaarte en geesteloze klomp,
De dierelijke tocht op de echtkoets tracht te koelen,
voor 't stoffeloos vermaak der zielvermenging stomp!
Die 't hart verwijderd houdt, terwijl hij zal genieten -!
Wie (hemel!) elke vrouw zijn branding kan verslaan! -
Nee, daar, en daar-alleen, waar zielen samenvlieten,
daar zweeft de zaligheid, en stroomt door heel 't bestaan.
Daar wordt geheel 't bestaan in zaligheid verslonden,
verzwolgen, zich ontvoerd, versmolten in de lust!
Vergood, verengeld, in zich-zelve weergevonden!
En zinkt, die hemel moede, in d' afgrond van de rust.
|
|