Geschiedenis des vaderlands. Deel 6
(1834)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 219]
| |
Ophelderingen en bijvoegselen. | |
[pagina 220]
| |
[Het gene in de volgende bladen niet tusschen haakjes ingesloten is, behoort tot bilderdijk's eigen handschrift: Het aldus ingeslotene (), is aanvulling uit zijn mondeling bijgevoegde: Het aldus onderscheidene [ ], is toevoegsel van mij zelven.
H.W.T.] | |
[pagina 221]
| |
Bladz. 7, aanteek. 2. ‘Viglius.’[Over dezen wijzen en braven man, niet minder staatsman dan rechtsgeleerde, Z. g. de wal, de claris Fris. JCtis (Leov. 1825) p. 31-35, p. 103-119, en p. 430-432 en vele schrijvers aldaar aangehaald: doch waar bij, en vooral voor het gene hier in aanmerking komt, gevoegd moeten worden, de twee Laudationes Viglii ab Ayta Zuich. van de HH. c. verraert en c. star numan, in de Annales Academiae Gandavensis, an. 1823-1824, en de Redevoering over Vigl. Aytan v. Zuichem, door wijlen den uitmuntenden rich. van ommeren, in de Mnemos. XIV D. (IV D. der Tweede Verzam.) bl. 25-80.] | |
Bladz. 8, r. 18. ‘den Paus’ - ‘vijand van Karel.’Paulus de IV, die in 1555 op Marcellus den II (den opvolger van Julins den III), gevolgd was, van 't geslacht der Caraffen zijnde, die in Napels bij de samenzweering met Frankrijk een voornamen rol gespeeld hadden, droeg Keizer Karel een doodlijken haat toe. Hij begon daadlijk zijn regeering met Karel op een grievende wijs in zijn gezant te Rome, en in de Kardinalen zijn vrien- | |
[pagina 222]
| |
den, die hij in de gevangenis smeet, te hoonen en tot wraak te tergen, en beloofde aan Hendrik den II het Napelsche rijk. Ja, niet te vrede hier meê, deed hij Karel en zijn Zoon Filip in den kerkban, verklaarde hen van hunne staten vervallen, en noodzaakte Karel hem door zijne legermacht in Italië onder Duc d'Alba te beoorlogen en te bedwingen, tot deze Paus door geweld tot een zoen gebracht werd, waarin Filip laf genoeg was de uiterlijke eer aan dien Kerkvoogd over te laten en hem vergeving voor zijn regtmatigen weêrstand te vragen. (Zie llorente Hist. de l'Inquis. II D. Chap. 18, die dit uitvoerig behandelt.) | |
Bladz. 11, r. 4. ‘Filip op zijn aise te zetten.’[Hier staat bij B. op de kant als wenk tot uitbreiding bij zijne mondelijke lessen: ‘Noodzakelijkheid van deze kunst. Voor een Minister van Staat vooral. - Hoe die te leeren. Bijzonderheden daarvan. Bekwaamheid der Franschen daarin. Amoeniteit in disputeren, wat?’ - Doch in de excerpten die ik heb kunnen gebruiken, vond ik hier weinig bijgevoegd; alleen: ‘dit adscendant, dat zich door stem, oogen, houding en gebaren openbaart, is de grond van alle Rhetorica.’ - en dit laatste acht ik een gewichtigen en rijken wenk, om geest en leven te geven aan die verwarrende menigte en nomenclatures van redekunstige figuren, die ons in de leerboeken opgedischt worden.] | |
Ald. r. 6 v. ond. ‘veroverden de Franschen Calais.’'t Verlies van Calais voor de Engelschen was een gelukkige gebeurtenis voor de Nederlanden. Want nu werd de stapel der Engelsche wol van daar naar Brugge verlegd, 't geen daar rijk door werd, en reeds 't middelpunt van den handel tusschen Italië en het Noorden | |
[pagina 223]
| |
was. Want men wist uit Italië de reis ter zee niet in één jaar naar de Oostzee te volbrengen (te weten Mare Balticum); maar had een punt tusschen beide noodig om te overwinteren. Hier van had Brugge magazijnen en woningen, behoorende aan de verschillende zeevarende Steden van Italië, die elk naar den smaak hunner natie gebouwd waren. Waardoor de Italiaansche bouwkunst hier te lande allengs bekend en gevestigd werd. - Men zie sanderus, die daar afbeeldingen van geeft. Men had in Brugge niet alleen veelvuldige Fabrijken van lakenen, zijde stoffen, fluweel enz., maar ook van tapijten, die de Nederlanders in de kruistochten in het Oosten geleerd hadden te weven; en waaruit de Gobelins, die 't eerst door een Bruggenaar (Janssen) opgericht zijn, hun oorsprong hebben: - deze fabrijk echter was sterkst in Oudenaarde, Rijssel, Aalst, Doornik, en Iperen. 't Verval van Brugge is ter gelegenheid van hun opstanden en woelingen onder Maximiliaan begonnen door 't vertrekken der vreemde kooplieden, die zich van daar te Antwerpen vestigden, en nu deze stad tot het middelpunt van den handel maakten, van 't laatst der 15e eeuw af: de Portugeezen verplaatsten zich en trokken de Duitschers derwaart in 1503, de Italianen in 1516, en voorts de Spanjaarts enz. Nog lang echter bleef Brugge de stapelplaats der Spaansche wol, waar van daar jaarlijks over de 40,000 zakken inkwamen: doch, als de Spanjaarts zich meê op de lakenweverij toeleiden was dit in 1560 reeds tot 25,000 zakken verminderd; het geen (naar guiccardin) een kapitaal van 625,000 kroonen maakt. (à 25 de zak.)
Sluis, eertijds een zeer schoone haven, door die van | |
[pagina 224]
| |
Brugge als hun toebehoorende aangemerkt, onttrok zich dikwijls aan die onderhoorigheid: van daar oorlogen. De Oosterlingen daar gezeten om de afschepingen naar en van Brugge te bezorgen, in de partij dezer stad zijnde, werden er bij den opstand van 1436 ten getale van 40 vermoord of mishandeld en verlieten 't. - In 1468 echter kwamen er op ééns 150 schepen aan. Sedert verviel stad en haven, en de laatste werd genoegzaam onbruikbaar, als de schrijvers verzekeren.
Als Gend in 1584 door de Spanjaarden geblokkeerd of helegerd was, verdroeg het zich op dien voet, dat zij de Spaansche troepen ontfingen en ƒ200,000 betaalden: dat ieder 2 jaren lang tijd zou hebben om orde op zijn zaken te stellen, en in 't stuk van godsdienst partij te kiezen: waar na hij met zijn goederen vertrekken, of anders beschikken mocht. - Het afgebroken kasteel werd hersteld, en de ingezetenen vertrokken allengs met hunne fabrijken naar Holland en Engeland, zoo dat er de helft niet meer bleef, als van meteren zegt. | |
Bladz. 12, r. 15. ‘ze uit te roeien.’Het ontwerp van deze uitroeiing des Protestantendoms bleef ook inderdaad niet zonder werking, maar werd zoo veel mooglijk was in Frankrijk en Spanje uitgevoerd. Hiertoe behoorde niet slechts de gruwelmoord van die Sint Bartels-nacht in Parijs, waar men alle de Hoofden der Hervorming gelokt en genoodigd had, en waarover de Paus in Rome openbare vreugdefeesten deed houden en dankzeggingen in de kerken, en godenkpenningen slaan ter vereeuwiging dier heuchlijke gebeurtenis. Hiertoe dienden niet slechts | |
[pagina 225]
| |
alle de welhaast ingedrongen nieuwe kerklijke inrichtingen in de Nederlanden, met het zenden van Alva en de regeling van zijn gedrag, zeer getrouw door hem in de Nederlanden betracht en uitgevoerd, schoon men, na de verkeerde uitwerksels die het had, hem daar voor niet dan ongunst bewees: maar hiertoe was het ook dat men de Koningin Elizabeth van Engeland, en, Leicester en Burleigh, de twee voornaamste Hoofden en grondzuilen der toen aldaar hersteld wordende Reformatie, welke onder haar zuster Maria met de afgrijslijkste wreedheden onderdrukt was geworden, en de beide zoons van den Keurvorst van de Palts in Frankrijk trachtte te lokken; ja (ten dien einde) Elizabeth tot een mondgesprek met de Koningin-moeder (de helsche Megera, Catharina de Medicis) bij een eigenhandigen brief van deze, op zee tusschen de twee Koninkrijken, of op het Eiland Jersey, te houden, verzocht en aandrong ten, einde zich meester van haar te maken. - Dit niet batende, werd bij den Paus aan den gene, die deze Ketterkoningin vermoorden zou, volkomen aflaat van alle zonden beloofd. | |
[pagina 226]
| |
en ontwerp daartoe aan den Koning voorgeslagen, werd ras bekend en is te Tubingen in Zwaben, in 1568 gedrukt, en door eremundus in zijn werk ingevlijd. p. 36-40. Zij werden ingevoerd en bevestigd bij Bullen van Paus Paulus IV van 19 May 1559 en Pius IV, 8 Maart 1560. 't Groote bezwaar, waarin men geheel het Volk meêsleepte, was, het vervreemden van de geestelijke goederen en fundatien, door Nederlanderen gesticht, aan Bisschoppen, die Vreemdelingen konden zijn. pag. 43. En dus een beschikking over Nationale Eigendommen, zonder en in weerwil van de Staten zoo wel als van de wettige bezitters.
De uitbreiding der Geestelijke rechtbanken viel ieder zeer vreemd op het hart: daar deze meer dan 100 jaren lang hier te lande niet dan een zeer precair gezag hadden. Filips van Bourgondie duldde niet, (en hij had dit bij ordonnantie van 3 Januarij 1447 in Brabant bepaald) iemand voor den Geestelijken rechter te roepen, dan met voorgaande kennis en goedvinden van de Burgerlijke Magistraat. En dit op straffe van verbeurte aller goederen. Welke ordonnantie daar na door den zelfden Filips in 1451 en 1457 met nieuwe poenale Sanctien vernieuwd en bevestigd, en sedert door zijne opvolgers en zelfs Karel den V uitdrukkelijk bezworen werd. Zie pag. 73-81 (vooral 74, 75).
[Het is opmerkelijk, dat een ijverig Katholijk en gelijktijdig schrijver, corn. loos of callidius, (over wien z. scheltema, Geschied. der Heksen-proc.) bl. 170-176 en aant. bl. 36-39 zeer uitvaart tegen de oprichting der nieuwe Bisdommen, zoo wel in zich-zelve, als wegens het misnoegen waartoe zij aanleiding had gegeven, in een | |
[pagina 227]
| |
zeldzaam en merkwaardig werkje: Illustrium Germaniae Scriptorum Catalogus, ab an. 1500 usque [15]81, Mogunt. 1582, in corn. jansenius, en in wilh. lindanus (en misschien op meerdere plaatsen)Ga naar voetnoot(1). | |
Bladz. 27, Aanteek. 1. ‘Rederijkers.’[Men zie over hen v. wijn's Avondstonden, I.D., de Verhandeling van w. kops, in het Tweede deel van de Werken der Maatsch. der Nederl. Letterk. (1774, 4o.) en die van den Heer n.c. lambrechtsen, over de Middelburgsche Rethorijkkamer, in de Verhandelingen van dezelfde Maatschappij, III. D. 1 st. (1819. gr. 8o.) siegenbeek, Bekn. Geschied. der Nederlandsche Letterk. bl. 38-50; van kampen, Geschied. der Letterk. en Wetensch. in de Nederl. I. D. en III. D. bl. 58, en de HH. van limburg brouwer en w. de clercq ald. aangeh. d'escury, Hollandsch roem in Kunst. en Wetensch. III en IV D. Voorts ypey, Gesch. der Nederl. taal; willems, Verhand. voor de Nederl. taal- en Letterk. enz. enz.] | |
Bladz. 37, r. 2. ‘dat Filip geen karakter had’ enz.In 't voorbijgaan op te merken: dat men zeer te onrechte de genen die deze verdraagzaamheid vorderden, algemeen toe mag schrijven dat zij uit verdraagzaamheid, of zelfs uit waarachtig gevoel van Godsdienst handelden. - Niet uit verdraagzaamheid want zij predikten die verdraagzaamheid, omdat zij in hunnen kraam te pas kwam, dat zij ze juist behoefden of | |
[pagina 228]
| |
voor zich-zelven, of voor nabestaanden, of omdat zij er den bloei van hun voordeelen in zagen. - Het Protestantismus van die tijden was in den grond even onverdraagzaam als het Katholicismus, door de Roomsche Kerk als den Antichrist aan te merken, welken men in gemoede verplicht was te bestrijden en even zoo wel uit te roeien (vermocht men 't) als de Roomsche Kerk zich verplicht voelde hen uit te roeien. En, recht uit gezegd, geen Godsdienst is verdraagzaam of kan het zijn, dan omtrent punten welke niet tot haar behooren. Alle begrippen welke een Godsdienstleer voor geopenbaard houdt, of voor noodzakelijk uit het geopenbaarde voortvloeiende, zijn van dien aart dat zij er niet onverschillig voor zijn mag; en het betwisten van die, is haar, een bestrijding van God, een vijandelijkheid tegen God, en een omkeeren van zijn dienst, die zijne aanhangers gewetenshalve verbonden zijn te verdedigen, ja een Godslastering die zij niet dulden mag. Het is alleen het prakticale Christendom dat verdraagzaam maakt; en de deelneming (die God in het hart stort) met den dwalende, waar uit tolerantie ontspruit. Maar de hoeveelste bezit dit Christendom? En alle overig tolerantie prediken is laauwheid of onverschilligheid. - Maar ik zeg meer. Ik zeg dat verre de meesten dier aanhangeren en voorstanderen niet door Godsdienst gedreven werden. Ik doel hier meê niet op hetgeen reeds ten aanzien van de Duitsche Vorsten aangemerkt is, wier protestantismus uit zucht tot onafhanklijkheid van den Keizer, volkomener oppermacht, bevrijding van een uitheemsch geestelijk gezag, vrijheid van meer naar willekeur te trouwen, te onttrouwen en te hertrouwen, het aan zich trekken van kerk- en kloostergoederen enz. enz. bestond; neen maar onafhanklijk van dit alles, was het juist geen eerbied | |
[pagina 229]
| |
voor de Goddelijke Openbaring, geen zucht om die zuiver aan te nemen, en naar 't voorschrift van die te leven, dat hen dreef; 't was integendeel bij honderden, niet anders dan een compliment dat zij (met het veranderen van Godsdienst) aan hun verstand maakten, 't geen nu (bij de domste vlegels zelfs) besliste van 't geen zij aannemen of verwerpen moesten. En waaruit dan ook, bij vervolg van tijd, noodwendig heeft moeten ontstaan, dat, zoo dra de eerbied en het ontzag dat men voor mysterien en Godlijke geheimenissen had, recht aan het verflaauwen geraakte, en (als een bloot vooroordeel) ter zijde gesteld wierd, men steeds hoe langer hoe minder geloofde, en hoe langer hoe minder beleefde, en de geheele Bijbel uit den Bijbel ('t zij met ontkentenis van de echtheid, het zij bij wege van exegese) weggeworpen werd; en (laat ik het vrij uit zeggen) beide Christendom en Jodendom, met het geen van beide het wezen uitmaakt (de Paradijsbelofte) in Deismus, Materialismus, en Pantheismus ontaardde. Dat groote mannen in dien tijd reeds deze gevolgen in de Reformatie, zoo als zij gemaakt was en bestond, opgesloten zagen, en haar daarom trachteden te weeren, blijkt uit hunne schriften, en het was hier door, dat die genen zelfs die het verst af waren van vervolgzucht, echter van hun plicht achteden die verdraagzaamheid te weeren, welke een proselytismus begunstigde, waarin die nieuwe en veelal ongeroepen Apostelen vuur en staal braveerden: ter goeder trouw, het zij zoo (ik twijfel daar geen oogenblik aan) maar tegen welker goede trouw, de goede trouw aan de andere zijde even zoo eerbiedwaardig en heilig was; wanneer zij vorderden, dat nu er Protestantsche en Katholijke landen waren, de Protestanten in de eerste de vrijheid van Godsdienst zouden gaan smaken, (even | |
[pagina 230]
| |
als 't Zwitsersch verbond het instelde) maar niet de Katholyke landen beroeren. En was zoodanig een vergunning niet genoeg, moest zij 't niet zijn, kon men meer vergen van een Vorst, wiens overtuiging van plicht (te recht of te onrecht, doet niet ter zake) zijn geweten niets anders toeliet? of moesten de Katholyke Vorsten hun geweten, hun eed en gevoel verkrachten, ten behoeve van een veel kleiner getal dissentiëerenden, die pas opstonden? | |
Bladz. 55. ‘de vrais gueux,’[De toon van bild. over deze verbonden Edelen is wat hatelijk: misschien om het oproerige, dat hij vond in hunne verbindtenis ‘van het invoeren der inquisitie in deze gewesten te zullen beletten.’ z. bl. 46, 48, 56, 72 enz. Intusschen blijft het plegtig overleveren van dat eerste verzoekschrift, als openlijke stap van oppositie en protest, een der gewichtigste gebeurtenissen in de geschiedenis dezer onlusten, die eindelijk uitliepen op de afzweering van Philips, en de vestiging der Republiek der zeven Nederl. Provintien: en dit onderwerp verdiende dus de moeite door den geleerden. j.w. te water er aan besteed, in zijn doorwrocht werk: Historie van het Verbond en de Smeekschriften der Nederlandsche Edelen, ter verkrijging van vrijheid in den Godsdienst en Burgerstaat, in de jaren 1565-1567. Vier deelen. Middelb. 1776-1796. - Zie voorts ons Bijvoegs. bij bl. 72 van dit Deel; ond. bl. 235.] | |
[pagina 231]
| |
ten, iets anders Fransche ragoûts of Italiaansche frangipani of Duitsche schnittnudlen te verbieden; wanneer men die voor nadeelig houdt. Doch hier was nu een honger naar ragoûts en schnittnudelen, en men wilde 't frangipani of de macaroni van Filips niet. Daar lag de knoop. - Ondertusschen is de vraag, hoe verr' de macht of het recht van den Landvorst zich ten aanzien van deze geestelijke kokerij uitstrekte? Onze goede kluit is ten dezen aanzien zeer belemmerd, en verr' van klare principes aan te nemen, werkt hij zich geheel in het riet. Het kan ook niet anders, en (laten wij het oprecht bekennen) zoo dra men afzag ('t geen de afval der Christen Kerk was) van de onmiddelijke en beloofde heerschappij van Jezus Christus, voor een godslasterlijk herstel van het oude Romeinsche rijk, moest dit het gevolg zijn, dat de Kerk door opinion geregeerd werd, in plaats van onmiddelijke invloeden der Messiaansche Godheid, en men wettigde de Joden in Hem te verwerpen, dien zij, welke zich naar Hem noemden, niet meer erkenden. Wareldlijke monarchy had men aan de Geestelijke in de plaats gesteld, die Hij gewild en, als de Hoogste weldaad, aan 't menschdom aangeboden had; en die wareldlijke heerschappy kon niet overeenkomen met de stem die in 't hart sprak: 't waren disparaten en onvereenigbare beginsels, en de gevolgen moesten derhalve contradictoir en verwoestend zijn. Maar de tijd nadert, dat Hij zich vertoonen zal in al zijne kracht en heerlijkheid, wien de Godspraken van voor de schepping der wareld bestemden, wien het oogenblik van 's menschen val verkondigde, wien alle gewijde en ongewijde profecyen bij Joden en Heidenen ten voorwerp hadden, en wien de oudste zonen van het Verbond (de Joden) bij zijne verschijning hulde zullen bewijzen, | |
[pagina 232]
| |
voor en boven de Christenen, en dus rechtmatig in hun recht van Eerstgeboren hersteld worden. Ja, zij zullen dan zien (gelijk de Apostel het uitdrukt) in wien zij gestoken hebben, en deze erkentenis zal zaligheid zijn; terwijl de laauwe, de aan Filosofische systemata verslaafde naam-Christenen, in hunne verwachting bedrogen en even schuldig aan afval en verwerping van het Godlijk voorwerp der Paradijs-belofte (maar met minder gronden van ontschuldiging) sidderen zullen. Geene de minste afwijking, mijne lieve Vrienden, van de waarheid (dat is, van God-zelven) is er mooglijk, zonder de uiterste contradictien en conflicten in plichten en allerlei betrekkingen voort te brengen; en hij dwaalt, die de ellendige Grieksche filozofie of het geen latere inbeelding, als die van een Descartes, een Newton (even dom in de plans der Voorzienigheid) voortbracht, te baat tracht te nemen. Mijn ziel omvat U met waarachtige, met vaderlijke liefde, en wenscht uw tijdelijk, maar vooral uw eeuwig welzijn, boven (hoe vreemd het misschien klinken moge) boven het mijne: want, mijne lieve Vrienden, de zelfheid is bloote illusie, en het geheele Christendom steunt op deze miskende waarheid, en kent geene zelfheid, maar God en den naaste voor voorwerp en doel. - Maar was dit het Christendom van de tijden van welke wij spreken? Even weinig als van die wij thands beleven. Het was Christendom in naam, niet in de daad en wezen. Het mocht eene voorbereiding in de hand der Voorzienigheid tot herstel van het Christendom zijn, maar het had van het Christendom niet, dan bij enkele individuëelen, die in de liefde jegens den Goddelijken Messias zich-zelven verloren, en die, (zelfs onder de martelaren) schaars waren. | |
[pagina 233]
| |
Bladz. 62 r. 10. ‘door een Pinehas-ijver gedreven.’[In een paar boekdeelen met belangrijke papieren voor de kerk- en staats-geschiedenis van die tijden, bezit ikGa naar voetnoot(1) een opstel dat aan aldegonde wordt toegeschreven, en min of meer eene verdediging bevat van de goede vrome gemeente, die de paapsche bijgeloovigheden en afgoderij niet langer had kunnen aanzien of gedoogen. - Het spijt mij dat ik dit vermelden moet; maar ik achtte mij er toeverpligt: want tot de geschiedenis behoort de volle waarheid. | |
Ald. r. 1, 2 v. ond. ‘uit hoofde der domheid ongelooflijk is.’[In de daad, die beeldstormerij heeft de goede zaak waartoe de Edelen zich verbonden hadden, en welke Oranje onder de hand begunstigde, toen zoo veel kwaad gedaan en de partij zoo zeer verzwakt en hatelijk gemaakt, dat er brave en verstandige lieden geweest zijn, die, volgens den regel: fecit, cui prodest, den beeldenstorm aan intrigue en geheime opstoking der Pausgezinden, Jesuiten enz. zelven, toeschreven. - Doch zoo lang er geen meer stellig bewijs is, kan de Geschiedkunde dit vermoeden niet opnemen.] | |
[pagina 234]
| |
Bladz. 68 r. 6-12.[‘Zelfs naar een onbepaald gezag te verlangen, was iets (zegt B.) dat hij (Koning Filip) ter goeder trouw doen konde, zonder een tyran te worden.’ - Verlangen, ja; maar daadwerkelijk en feitelijk bejagen, niet. - Tyran, in de eigenlijke en algemeene beteekenis des woords, is onwettig zelf opgeworpen heerscher: en dit is niet minder hij, die zijn wettige macht overschrijdt (tyrannus exercitio), als hij, die zonder wettigen titel het bewind invadeert (tyrannus titulo). Filip had de rechten en vrijheden der Natie bezworen: maar die zijn eed schendt, ontslaat ipso facto ook de andere partij van den eed en plicht ter respecte en ingevolge van dezen eed aan hem gedaan en op zich genomenGa naar voetnoot(1). Was de gesteldheid des Staats, gelijk B. zegt, ‘een eeuwig broeinest van opschudding, verdeeldheid en weerspannigheid’ - voorwaar, de absolute macht op te dragen aan, of te laten invaderen door een Filip II, geadsisteerd door Granvelle, Alba, en Vargas, was een remedium malo pejus. - En was niet eigenlijk de aanmatiging van heerschappij over het geweten, over het geloof der Ingezetenen en hetgeen waarin zij hun eeuwig heil gelegen achtten, hetgeen dus uit zijn aart buiten de grenzen der Wereldlijke macht gelegen is, de aanleiding tot het verkrachten der nationale vrijheden en constitutionele rechten? - Hoe kan men dan dit verdedigen, en eenen Filip hiertoe een onbepaald gezag toewenschen?] | |
[pagina 235]
| |
Bladz. 72 r. 6 van ond. ‘alle Leenmannen.’[Hiertoe behooren de Bijdragen tot de Historie van het verbond en de smeekschriften der Nederl. Edelen van de jaren 1565-1567, door wijlen den Baron m.l. d'yvoy van mydrecht gegeven in het I D. I St. der Nieuwe werken van de Maatschappij der Nederl. Letterkunde, (1825) bl. 182-249. (Over de verbonden Edelen zie men zijn billijk onderscheidend oordeel, bl. 214-218. - Doch hij schijnt bl. 188, 189, te ontkennen, het geen B. hier bl. 72 zegt (en ook te water gezegd had) dat de Hertogin van alle Ambtenaren (en Wethouderen) een nieuwen eed zou gevorderd hebben, en erkent alleen de gevergde vernieuwing van den Leenmans-eedGa naar voetnoot(1).] | |
[pagina 236]
| |
doorgebracht hadden, en den Koning in plaats van verandering der gestrenge en geweldige maatregelen tegen de Nederlanders, tot volkomen verharding in 't opzet zijner Raadslieden zagen overgaan; wenschten zij niets meer, dan van hun ongelukkig afgeloopen reize, in 't vaderland terug te keeren. Met zeer groote moeite verkreeg Bergen daar de vergunning toe, maar niet dan na in een doodelijke ziekte vervallen te zijn, ten deele 't gevolg van zijne daar beproefde teloorstellingen en verdrieten, die hem op den 21 May 1567 wegrukte; niet zonder vermoeden van vergeven te zijn. Het lot van Montigni is duisterer, en wordt op velerlei wijzen verhaald. Sommigen doen hem van wege den Koning met vergif ombrengen, anderen in Spanje op 't schavot onthalzen. Dit laatste, schoon in veel opzichten volstrekt ongelooflijk voor al wie de geschiedenis, het karakter des Konings, en den staat der zaken wel kent, heeft bij de onzen den grootsten opgang gemaakt, en men verbeeldt zich zeer lichtelijk waarom? - Die zot genoeg waren om van deze Heeren Ambassadeurs te maken, en 't Jus Gentium op hen toe te passen, moesten met dit, als een nieuw gruwelstuk van Filip, de geschiedenis opsieren. Het geen door des schrijvers karakter, getrouwheid, en naauwkeurigheid, en tevens door de naauwgezette opteekening aller omstandigheden, de grootste geloofbaarheid heeft, is 't uitvoerig bericht, door ernestus eremundus gegeven, waarvan het zakelijke ten kortste saamgetrokken, hier op neêr koomt. Lang werd hij eerst opgehouden door 's Konings belofte van met hem naar de Nederlanden over te steken, waartoe een vloot toegerust, bemand, en met voorraad bevracht was, terwijl zelfs te Rome van 's Pausen wege, openbare gebeden en ommegangen, voor | |
[pagina 237]
| |
's Konings gelukkigen overtocht, ingesteld werden. Des niettegenstaande kwam er niets van die reis; en Montigni werd in gedurige verwachting gehouden, tot dat de onthoofding van Egmond en Hoorne in Spanje bekend werd. Toen werd hem onvoorziens de vrijheid ontnomen, doch de keus gegeven, van het zij te Toledo, het zij te Segovia, in gevangenis te gaan. Hij verkoos te Segovia, en was toen reeds dermate gekrenkt in gezondheid, dat hij niet te paard kunnende zitten, op een wagen vervoerd worden moest. Hier werd hij met een zijner dienaren op een klein torentjen gezet, onder bewaring van acht soldaten, zonder toegang of vrijheid van briefwisseling: waartegen hij zich te vergeefs op de rechten der Gulden Vlies-Orde, waar van hij Lid was, beriep. Hij deed echter verscheiden requesten aan den Koning ter hand stellen, waarbij hij op onderzoek en rechterlijk oordeel drong, en met een over de wijze waarop hij in zijnen kerker behandeld wierd, klachtig viel. En eindelijk daar dit alles niets baatte, beraamde hij een middel ter ontkoming. Ter gelegenheid van zijn ziekte, die hij aan de Spaansche wijs van 't brood te bereiden toeschreef, verkreeg hij vergunning om brood uit zijn eigen keuken te mogen doen komen; en het was in dit brood dat hem eenig bericht van zijn Hofmeester en Secretaris, en ook eenige vijlen gezonden werden. Hiermede wist hij behendig het traliewerk van 't venster zijner gevangenis door te vijlen, en de breuken daarin met wasch te verbergen, terwijl hij de wacht in zijn kamer zich bezuipen liet en op de kaart spelen. Zijn Secretaris had intusschen gemaklijke ladders doen maken, die op elkander pasten, en twee snelle paarden en | |
[pagina 238]
| |
muilen in gereedheid gebracht, om bij nacht naar Frankrijk te ontvluchten. Dit oogmerk zou naar alle waarschijnlijkheid volkomen geslaagd zijn; maar de Hofmeester speelde mooi weêr met de penningen tot de reis bestemd, en een deficit van ruim 300 ducaten in dien buidel noodzaakte tot een uitstel van 't waagstuk. - Intusschen werd een pas aangekomen Nederlander naar Fontarabië, dicht aan de Fransche grenzen gezonden, om aldaar alles tot het doorvliegen dier grensen voor te bereiden. In het oogenblik, als Montigni op de waarschouwing van den Hofmeester wachtte ter uitvoering, werd alles ontdekt, door een brief van dien Hofmeester, waar in dag en uur hem bepaald wierd, en welken brief hij in een brood had verborgen, dat ongelukkig aan den Slotvoogd-zelven werd overgegeven, die niets in het minst vermoedde, maar lust kreeg om 't zelf op te eten. De Koning werd dadelijk verwittigd; de Hofmeester, die zich op de bij den brief bepaalde plaats in 't gezicht van de toren liet vinden, gevat, en alle de bedienden van Montigni in den kerker geworpen, en deels op de pijnbank gelegd, en ter galei verwezen, en de Hofmeester, Secretaris, en Kamerdienaar, en die te Fontarabië paarden besteld had, tot het zwaard veroordeeld, zonder dat of hunne voorbeeldige getrouwheid of zelfs voorspraak des Bisschops hun baten mocht. Het uitstel der uitvoering van deze vonnissen bracht echter ter gelegenheid van het voorbijrijden der zuster van Filip, Moeder van Koning Sebastiaan van Portugal, hunne vrijlating te weeg, waardoor zij gelegenheid kregen naar herwaart te keeren, en door de Namaagschap van hun Heer voor 't geleden wel beloond werden, voor zoo verre zoo iets beloond worden kan. Montigni werd in zijne gevangenis nu veel naauwer | |
[pagina 239]
| |
bewaakt dan te voren, en mocht zelfs geen oogenblik zijn (bij nacht of bij dag) zonder een soldaten-wacht in zijn kamer, die nacht en dag dobbelden, rookten, raasden en tierden, en hem op alle mooglijke wijzen plaagden en tergden. Toen werd hem ook een proces aangedaan wegens Hoogverraad, en een Advocaat gesteld om hem te verdedigen, die echter daartoe noch vergunning om hem te spreken, noch tijd om hem over de zaak te kunnen schrijven en antwoord te kunnen ontfangen, vergund werd; maar die voor de vuist over eene zaak moest andwoorden waar van hij niets wist of vernemen kon. Intusschen kwam de Prinses Anna van Oostenrijk, die als bruid van Filip naar Spanje vertrok, door de Nederlanden, en beloofde dat haar eerste bede aan Haar gemaal de vrijheid van Montigni zou zijn. Doch daar dit hier te lande als een blijmaar verbreid werd, kwam het spoedig ter kennis van Alva, die haar voorkwam. Filip werd verwittigd, dat hem deze bede te wachten stond, en Montigni stierf op 't alleronverwachtst, aan een vergift dat men hem door een knaapjen, dat dit naderhand erkende, deed toedienen. Hij overleed eer de Bruid nog een voet in Spanje gezet had in den aanvang van Wijnmaand 1570.
In Maart van het volgend jaar 1571 werd door Alva een vonnis, met verbeurtverklaring van goederen uitgesproken.
[Dus verre bilderdijk's excerpt uit ern. eremundus, die in zijn belangrijk geschiedverhaal, Origo et Historia Belgicorum tumultuum, blijk geeft van, ten opzichte van de behandeling en het lot dier Nederlandsche Edelen in Spanje, bijzondere berichten gehad te hebben. Zie ook | |
[pagina 240]
| |
de wind, Biblioth. der Ned. geschiedschr. I.D. bl. 333Ga naar voetnoot(1)]. | |
Bl. 82 r. 11-16. ('s Konings reis naar herwaard).Don Carlos schreef aan 't hoofd van een dik boek met wit papier: ‘Los grandes y admirabiles Viajes del Rey dom Philippe:’ en tusschen de bladen (volgens brantôme) ‘El viaje de Madrid al Pardo, del Pardo al Escurial, de l'Escurial a Aranjuez.’ Oeuvr. de brantôme Tom. V. | |
[pagina 241]
| |
stel van wijlen den geleerden j.p. van cappelle, in zijne Bijdragen tot de Geschiedenis der Nederlanden (1827) bl. 205-250.] | |
Bladz. 84 volgg. (de Raad der Beroerten, of Bloedraad).Over dezen Raad volgt in het zelfde werk van Prof. v. cappelle, onmiddelijk op het pas aangehaalde stuk, eene oordeelkundige verhandeling, bl. 251-281.
In de Bijlage C. bij zijne Verhandeling over A.v. Stralen b. 147-150, vermeldt Prof. v. cappelle, uit v. meteren, de pracht en welvaart dezer landen, ten jare 1562, even voor het uitbarsten der troebelen. Dit, en het woeden van alva en zijn Bloedraad, waarover hier in den tekst gehandeld wordt, noopt mij om hier te vermelden de bijzonderheid, aangeteekend en gestaafd door joh. a sande, in het Tweede Boek zijner Nederl. Geschieden., dat ten tijde van den afstand van Karel V en in het begin der regeering van Philips, de welvaart en daaruit spruitende weelde en overdaad hier te lande zoo groot was, dat er een bestraffend en waarschuwend lied daarop gemaakt werd en bij het volk in zwang kwam, welks coupletten sloten met het referein:
Ons patroon van Alven
Zal u met zijner zalven
Bestrijken al zoo wel:
lang voor dat er aanleiding bestond of denkbeeld kon bestaan om den Hertog van Alba tot zijne geweldige en bloeddorstige maatregelen hier te lande te zenden. | |
[pagina 242]
| |
huwlijken - en het nepotisme van dien schranderen en vromen Staatsdienaar; en de handlangerij er toe, van zijnen vriend, den geleerden en zeer geachten Rechtsgeleerden en Staatsman joach. hopperus, in 't licht gesteld, in mijne uittreksels uit de vroegere nog onuitgegevene brieven van hopperus aan viglius, welke ik hoop binnen kort, in der Werken der Tweede klasse van het Kon. Nederl. Instituut, of van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, in druk te bezorgen.] | |
Bladz. 93, r. 1-9. dit argument - hooren aanvoeren.’'t Argument is eene petitio principii; want het onderderstelt de misdaad eer zij in judicio onderzocht is. - Voorts: de Vorst heeft door 't privilegie universaliter aan de gewoone judicature geëximeerd, contra omnes, ook contra se, in civili re, en waarom ook niet in criminali? - Nog: de Vorst heeft aan geen crimen gedacht, want een crimen futurum is een inexspectatum quid. - 't Is een casus, en hij had dien casus moeten eximeren, wilde hij dat zij een exceptie zou opleveren. Maar daar is een tweede argument: quicunque regem non agnoscit, beneficio regis renunciat: dit is een thesis juris feudalis; atqui, qui regem oppugnat, violat, laedit quod ad majestatem ejus, regem non agnoscit. Ergo - Et hinc dicitur, beneficium ac privilegium ipsa facinoris in regem perpetratione perire ac exstingui. | |
Bladz. 94, r. 1-5 ‘eigenlijk geen onderdanen.’Iets over het Jus puniendi. - Dit bestaat niet in 't bloote jus ulciscendi, noch deterrendi: - daar is een conventio tacita in. - Non cuivis quemcunque ulcisci aut punire licet. Dein: sunt quaedam poenae ex Jure publico, aliae ex Jure civili, aliae ex Jure gentium, | |
[pagina 243]
| |
suae quaeque formae in judicando adstrictae. - 't Voorbeeld van den spion. | |
Ald. Aanteek. 1.[Over Filips Willem, den oudsten en zijnen Vader niet onwaardigen, doch door geheel zijn levenslot onderdrukten zoon van Willem I, is eene afzonderlijke levensgeschiedenis zeer goed uitgewerkt door Prof. van cappelle (Haarl. 1828), waarbij het vrij zeldzame werk van de la pise, Histoire des Princes, et Principauté d' Orange (à la Haye 1639, fol.) vele bijzonderheden verstrekt heeft. - Het ‘geval in Spanje’ bedoelt de rassche en forsche daad van Filips Willem, die in eene soort van vrije gevangenis, en aan het Hof van Philip II, doch zijn eigen hôtel bewoonende met eene ‘eerewacht’, eens den Spaanschen Hopman dier wacht, die smadelijk tegen hem sprak van zijnen Vader, aanpakte en hem (uit eene bovenverdieping) uit het venster smeet, dat er de dood na volgde; - terwijl Koning Filips de billijkheid had, van ‘daar het bleek dat de Prins zich daarbij niet tegen den Koning uitgelaten had’, de zaak er bij te laten berusten. v. capp. bl. 23, de la pise, p. 603. - Zie hier ond. bl. 255. Doch ondanks de gemelde monographie van Prof. van cappelle, oordeel ik hier te moeten bijvoegen, het gene ik, als Bijvoegsel en ontwikkeling tot deze plaats van het geschiedverhaal, door bild. (ook al meest uit de la pise) afzonderlijk opgeteekend vinde:] |
|