Geschiedenis des vaderlands. Deel 6
(1834)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijVI Deel.Bladz. 34. (Granvelle.)[Zijne Brieven en staatspapieren - en die hij had weten machtig te worden: (want de Voordrachten van joach. hopperus, die in 't laatst van zijn leven in Spanje bij Filips II Minister of Referendaris voor de Nederlandsche zaken was, met de eigenhandige apostillen van den Koning, zijn er bij) - worden nog steeds bewaard in de openbare bibliotheek te Besançon, en maken | |
[pagina 307]
| |
zeventig à tachtig boekdeelen in Folio uit. Z. over die verzameling het Avertissement voor de Memoires pour servir à l'histoire du Card. de Granvelle...., par un Religieux Bénédictin de la Congregation de Saint Vaine (Dom prosper l'evesque), à Paris 1753, 2 vol. 8o., waarbij, doch karig, gebruik van dien schat gemaakt is. Er is ook eene Histoire du Card. de Granvelle, Archev. de Besançon, Vice-Roi de Naples. Par. 1761. Z. te water, Hist. van het Verh. en de Smeekschr. der Edelen, I D. bl. 17 v. en IV D. bl. 377, en v. wijns Bijvoegs. op wagen. VI D. bl. 23-44.] | |
Bladz. 83. Aant.[Men vindt achter het I D. van j. le clercq's Geschiedenissen der Vereen. Nederl. onder den titel van het Afschrift van het proces van den Graaf van Egmont, bladz. 617-656, de Acte van Beschuldiging tegen Egmond, en zijne Verdediging. Vollediger is dus de verzameling: Procès criminels des Comtes d'Egmont, du Prince de Horne, et autres Seigneurs Flamands, faits par le Duc d'Albe, de l'ordre de Philippe II, Roi d'Espagne. Amsterd. 1753. 2 vol. 8o. - Nog andere en onuitgegeven stukken zijn sedert bekend geworden, en bevinden zich, uit de bibliotheek van wijlen den geleerden gerard, thans in de Haagsche Bibliotheek.] | |
Bladz. 168. (de Rijk.)‘- hebbende de Rijk, op 's Prinsen aanschrijving, geweigerd zijn vrijheid zonder die der overigen aan te nemen: het geen zekerlijk een trouwe daad is; in een Amsterdammer, zelfs groot; en in een Amsterdamschen koopman, boven de Natuur. In een Amsterdamschen korenkooper eindelijk .... hier weet | |
[pagina 308]
| |
ik mij niet uit te redden. - 't Instituut mag een prijs uitschrijven om dezen Climax te vervullen’Ga naar voetnoot(1). | |
Bladz. 233. (Aldegonde's verdediging der beeldstormerij.)[Dat Deel der Verzameling is reeds teruggevonden; en dus de Aanteekening bij die Bladzijde overtollig. - Wanneer ik zeide: ‘het spijt mij dat ik dit van Aldegonde vermelden moet,’ enz. bedoelde ik greenzins, dien Godgeleerden en Staatsman te beschuldigen van kwade trouw: het stuk draagt alle blijk van gemoedelijke overtuiging; maar ook alzoo kan men gevaarlijk doolen. - Het stuk beslaat 24 bladz. in folio, van een niet gemakkelijke, doch naar het schijnt gelijktij- | |
[pagina 309]
| |
dige hand. Eerst staat op drie bladz. een Stercke bewysinge datmen wel mach gedenck- ende getuychenisse beelden, maer egeen omme die aen te bidden, hebben: met de aanteekening: ‘Den Autheur hiervā was eene van de confessie van Augsborg te Breda āo 1566.’ Daarna, op de overige bladzijden Volght de antwoorde hierop van her̄ Phlips van Marnix Heere vā St. Aldegonde; geheel in den stijl en den trant van den Auteur van den Roomschen Byekorf. Zoo ver ik heb kunnen nagaan is het onuitgegeven. (Daar op volgen twee uitvoerige Missiven of Advysen van Phil. v. Marnix, tot bijlegging van in de gevluchte Nederl. kerk te Londen gerezen geschillen, van 19 Sept. 1568 en 10 Januarij 1569, - daarna: Responsa celeberrimarum, Ecclesiarum (Genevensis, Lausanensis, Tigurensis, et Heidelberg.) ad componenda dissidia Londino-Germanicae et Nordwicensis Ecclesiarum data Ao. 1568; en meer andere van dien aart.)] | |
Bladz. 272. Aant.[Dat. bild. de geschiedenis van M. Moons en F. de Valdez-zelven niet naauwkeurig heeft nagegaan, blijkt ook uit het geen hij zegt bl. 178: ‘Valdez trouwde Marg. (Magd.) Moons, en leefde met haar in Brabant, buiten verdere krijgs- of staatsbediening: doch hij leefde niet lang’: - want uit het langwijlig betoog ‘ter verdediging van de eer van Mejuffer Magd. Moons’, in 1739 als Bijvoegsel uitgegeven bij fruytiers, blijkt daarentegen de waarheid van het door mij gestelde bl. 275, ‘dat Valdez ook na deze mislukte expeditie’ (waaromtrent hem niets te verwijten was, daar hij al wat hem mogelijk was om de stad meester te worden vergeefs beproefd had) ‘bij zijne Opperhoofden steeds in achting en in gewichtige posten van oorlog gebruikt | |
[pagina 310]
| |
is gebleven’: en voorts, ‘dat Valdez en M. Moons met malkander in huwlijke geleeft hebben tot den jaare 1581, of daar omtrent, als wanneer den voornoemden Valdez is koomen te overlyden, hebbende by malkander geprocreëert gehad twee kinderen, dan beyde noch geheel jong zynde voor denzelfden Valdez gestorven.’ | |
Nog te voegen bij Bladz. 287. Aanteek.[De bij centen geëxcerpeerde Deductie over de Semeinen heb ik nooit gezien: doch Copie van de Acten van 26 Oct. 1577 en 13 August. 1578 wordt ook gevonden achter een (Wis- en Natuurkundige) kortbondige (langwijlige) Demonstratie of nader Betoog (enz. enz.) door m. semeins, Oud-Schepen en liefhebber der Natuuren Wiskunde te Enkhuizen, uitgegeven te 's Gravenhage 1762, (bl. 91, 92. Z. dat stukje, bl. 73, 74.). In een volgend stukje: ‘Het nieuw ontdekte Magneetische Systema, rakende den Loop van den aardkloot op zijn jaarlijkschen weg, waar door zeer klaar word beweezen, hoe ongeschikt het is, dat men de Zon als het ware Middelpunt of den As der Weereld aanmerkt,’ (enz. enz.) ‘Alles ontdekt en uitgevonden na een arbeid van 45 jaaren door Mr semeyns (enz.)’ te Enkh. 1767, zegt de Auteur, bl. 136: ‘Men heeft mij, wel is waar, een jaarlijks pensioen van 300 Guldens, na het voorbeeld van twee oude Matroonen, met mij uit een en hetzelve geslacht afkomstig, en wel uit hoofde van zoodanige loffelijke Actens aan onze Voorouderen verleent, als waar van mogelijk geen weerga in de Republicq te vinden zoude zijn; - het welk ik ook dankelijk heb aangenomen, zoo als ik dit alles in mijn Voorberigt heb aangehaald:’ - doch dat in 1765 te Enchuisen afzonderlijk uitgegeven Voorbericht ontbreekt aan mijn exemplaar.] |
|