Geschiedenis des vaderlands. Deel 6
(1834)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 244]
| |
Ligue in Provence, en 't Comtât nog gaande; en Blacons dien voerende in gemeenschap met de Protestantsche Chefs van Dauphiné, had zich meester gemaakt van Oranje, maar erkende echter het wettig gezag des Prinsen, als Gouverneur handelende. Hij erkende ook Maurits dadelijk, als regent voor zijn broeder Filip Willem, die hem dan ook op zijn verzoek als Gouverneur bevestigde. Doch Blacons was vijandig aan 't Parlement: van daar groote onlusten, die Maurits moeilijk uit de verte kon slissen. Immiddels wordt Filips Willem ontslagen, gaat naar Italie, met den Kardinaal Alb. van Oostenrijk, kust de voeten des Paussen (Klemens VIII) die hem heerlijk ontfing; en kwam met Albert te Brussel. Daar ontving hij het schrijven der Staten Generaal, die hij uit Luxemburg beantwoordde 1 Febr. 1596: ontfing bij voorraad ƒ10,000 uit de inkomsten van zijn's Vaders erfenis, en hield zich daar in goede betrekking met den Kardinaal. - Zijn zuster de Prinses van Hohenlo kwam hem te Kleve zien, en de Staten zonden hem Hessels om hem betreffende zijne goederen in deze landen bericht te geven enz. Hij was met den Kardinaal bij de belegering van Calais, en weerde zich daar dapper tegen Frankrijk: zelfs was hij bij 't innemen van een ravelijn, waar een kanonschot de hoofden van drie Spaansche Grooten wegnam, wier hersens en bloed op zijn kleederen spatte. Hij weigerde zich op veiliger plaats te begeven, en zei van te goeden huize te zijn om den dood te vreezen: ook was hij aan 't hoofd van een esquadron bij des Kardinaals poging om Amiens, door Hendrik IV belegerd, te ontzetten; 't geen mislukte. Doch dit alles hield hem van zijn Prinsdom verwij- | |
[pagina 245]
| |
derd, en het Regentschap ging voort, terwijl er de oneenigheden steeds broeiden, die kort daarop met den dood van Blacons, lichterlaie uitberstten. Deze had zich aangematigd bij testament over zijn Gouverneurs-ampt te beschikken, ten behoeve van zijn zoon wien hij een tweeden toevoegde. 't Parlement verzet zich hiertegen, wordt gedwongen de stad te verlaten, en de jonge Blacons blijft met zijn Adjunct meester van stad en kasteel. Maurits kon niet anders dan den tegenstand des Parlements wettigen, maar begreep als Regent van zoo verr' af zijn gezag niet te mogen wagen. De pogingen tot verrassing van het kasteel mislukten, en het volk van Oranje trok de partij van Blacons en Aramond tegen die van den President die zich nu met de zijnen te Courthezon onthield; en ook dit verlaat en naar Avignon en voorder naar Tarascon in Provence wijkt en zijn schriftelijk beklag aan Prins Maurits zendt, die daar op Marnix van St. Aldegonde en Brederode naar het Prinsdom afvaardigt. Deze worden met de gewone eer ontfangen, hoezeer men hun vooruit ontfangen bevelen niet in acht genomen had. Zij toonen hun volmachten, om de regeering te aanvaarden, den Staat in rust te brengen, de sterkten over te nemen, de welvaart en handel te herstellen, en bieden eene Abolitie aan, of het voorgevallene naar Justitie te doen berechten; hun 't eerste aanradende. Maar de intusschen aangestelde Konsuls verklaren daadlijk de abolitie te verwerpen, als op 't goed recht der gemeente steunende: en weigeren in effecte, onder alle betuigingen van eerbied voor Maurits zegel en handteekening, het kasteel over te geven, en willen den President weg hebben al zou het allen het leven kosten. Met geweld houdt men Aldegonde buiten 't paleis: | |
[pagina 246]
| |
vordert dat het kasteel in handen gesteld worde van iemand van 't Land, op wien de Gemeente vertrouwen heeft; als zijnde Aldegonde vooringenomen en partijdig; en beweeren even zoo veel recht tegen Aldegonde te hebben als Willem I en Maurits met de Staten tegen Duc d'Alva enz. Na zeer veel onderhandelingen vindt Aldegonde zich verplicht onverrichter zake te rug te keeren. Een onderneming tegen het kasteel door het Parlement ondernomen, mislukt: de Burgerij steeds op de hand van Blacons zijnde, terwijl hem boven dien beide voet- en paardevolk uit Languedoc toeschoot. Doch de vrede van Vervins tusschen Spanje en Frankrijk werd gesloten, en de Prins die bij den Aartshertog was daarbij bevestigd in zijn Prinsdom. De weg uit Brussel naar Oranje was derhalve nu open; en Blacons begreep in dezen toestand van zaken, den stap te moeten doen die hem redden kon eer zich alles tegen hem vereenigde. Hij gaat dus naar den Prinszelven te Brussel, verklaart hem alle gehoorzaamheid en onderwerping, en noodigt hem bezit van zijn Heerschappij te komen nemen, waarop hij door den Prins in zijne possessie bevestigd als Gouverneur wederkeert, om zijn gewelddadigheid nog verder voort te zetten. Maurits zendt de la Pise, getrouw aan hem als Regent, naar zijn broeder, om dezen van alles te onderrichten. Deze (F.W.) keert met den Aartshertog om zijn nicht Margaretha van Oostenrijk als bruid aan Koning Filips (III.) te brengen, door Duitschland en Italië naar Spanje, en de la Pise te laat komende, volgt hem. Blacons koomt hem voor, en doet den Prins een voorstel doen, om 't Parlement, sinds lang geheel Gereformeerd, nu half uit Roomschen, half uit Protestanten te doen bestaan, en deze besluit daar toe. | |
[pagina 247]
| |
In Italië opgehouden ter zake van de pest en de quarantaine waartoe hij verplicht werd, ontslipt de Prins ook daar aan de la Pise, die hem nu te Marseille gaat inwachten. Daar gekomen ontfangt de Prins er een bezending van Blacons, en hem wordt te Oranje een plechtige intrede toebereid. Hij spreekt de la Pise. Zonder gevolg komt hij met éénen Edelman te Avignon, waar hij, naar zijn naam gevraagd, zich Baron van Breda noemt, en herkend wordt. Prachtig en luisterrijk was nu zijne intrede te Oranje en hij wordt gehuldigd, van waar hij de overige steden van zijn gebied gaat bezoeken. Hij verleent eene algemeene abolitie; ontfangt een geschenk van een goede som gelds, en gaat te rug naar de Koningin van Spanje; en assisteert in den rang van Grande van Spanje bij de voltrekking van 's Konings en van des Aartshertogs huwlijk: waar na hij met den laatste en de Infante naar de Nederlanden te rug keert, en van hunnentwege de plichtplegingen bij den Koning van Frankrijk gaat afleggen, van wien hij desgelijks met de hoogste eerbewijzen onthaald wordt. Doch hoe wel behandeld bleef er bij hem een rancune en achterdocht tegen Spanje. Bij den inval van Maurits met zijn broeder in Vlaanderen, wien de Aartshertog met veel grooter macht en in verwachting van hen meester te worden tegentrok, begreep hij, dat, zoo zijne twee broeders omkwamen of gevangen raakten, het met hem ook uit zou zijn, en hij bad gedurende den slag bij Nieuwpoort vurig om de overwinning aan de zijde zijner broederen. Hij ging nu naar Franche-Comté om de erfenis van Chalons, hem daar te beurt gevallen, in bezit te nemen en te regelen: waar hij alles deerlijk verwoest vond. | |
[pagina 248]
| |
Intusschen speelde Blacons in Oranje meester met uitbannen en wegjagen, en alles wat braaf was, verlangde hem (F.W.) daar. - Hij zond zijn Maistre d'Hôtel Zeelem en een zijner Secretarissen (Scarron) om daar eenige orde op te stellen, maar dezen in de oogmerken van Blacons getrokken, voltooiden wat deze nog geschroomd had te voleindigen. Hij nam den raad van de la Pise in, en trachtte Blacons te komen overvallen, maar zijn maitre d'Hôtel Croeser vooruitgaande wordt alles bekend, en Blacons maakt er de sterkste te zijn. Hij onderhoudt Blacons en zegt hem de garde van 't Kasteel te willen verminderen, die zijne inkomsten noodeloos verteerde: maar Blacons verspreidt door de stad dat de Prins gekomen is om de Protestanten en hun Godsdienst uit te roeijen, en Spanjaarts in de stad te leggen, en van daar een gewapende opstand, versterkt met een toevloed van vreemde Fransche soldaten die in 't Kasteel toegelaten worden. Blacons kondigt nu aan, dat hij de plaats slechts ten dienste der Protestanten inhoudt, en dat de Koning van Frankrijk, wiens geboren onderdaan hij was, hem had doen beloven den Prins daar niet in te laten. De Prins was dus zoo goed als gevangen in zijn kasteel: hij verlaat het en betrekt een burgerhuis in de stad; maar men lei daar zelfs op zijn leven toe: de stad was verdeeld, en wapende zich, de eene partij voor, de andere tegen hem. Het was inderdaad zoo, dat Henrik de IV dezen opstand begunstigde en onder de hand ondersteunde. Hij had een haat tegen hem opgevat, wegens zijn overgang uit de Spaansche gevangenis in de Spaansche krijgsdienst tegen Frankrijk, en wendde-voor Maurits gekrenkte Regentschap ter harte te nemen, uit wiens | |
[pagina 249]
| |
handen Filip Willem zijn Prinsdom had behooren ontfangen te hebben. - Een bezending van den Prins aan Henrik had geen gevolg dan goede woorden en algemeene beloften. Dienaars van den Prins worden intusschen op de straten vermoord, hij-zelf bedreigd, en hij is verplicht naar Courthezon te wijken, van een troep zijner getrouwe aanhangeren omstuwd: en zoo Courthezon als Jonquieres en Gigondas nemen bezetting van den Prins in; terwijl een nieuwe toevloed vreemd krijgsvolk de opstandelingen in Oranje versterken koomt. Dit kon zoo niet duren: de Prins gaat zelf naar den Koning, en verkrijgt, doch niet dan op aanschrijving van Maurits, daar een goed onthaal - zonder meer. Intusschen was 't in het Prinsdom nu tot een Burgeroorlog gekomen, en Blacons woedde tegen 's Prinsen aanhangers zonder aanzien van recht of privilegie; de vrouwen niet uitgesloten, die aldaar niet in de gevangenissen gesteld, maar alleen, in geval van beschuldiging, in een burgerhuis bewaard mogen worden. Dat hij zich van 's Prinsen inkomsten en wat hij slechts grijpen en vangen kon meester maakte, spreekt van zelfs; ook deed hij dit gewapenderhand en roofde in den omtrek, en plonderde baldadig zoo in als buiten de stad: - ook vielen er lijfgevechten tusschen die van de stad en van buiten de stad voor. Twee jaren duurde dit, terwijl de Prins aan het Fransche hof trouwloos opgehouden werd. Eindelijk verkreeg hij toezegging, mits Madle. de Bourbon, dochter des Prinsen van Condé trouwende, welke de Koning gaarne wèl aan den man gebracht zag. Doch de Prins wilde eerst zijn souverain goed bezitten eer hij trouwde; zonder 't welk daar misschien nog niets van geworden zou zijn. Koning Henrik | |
[pagina 250]
| |
deed dus Blacons aanzeggen, zich met zijn aanhang te onderwerpen: de Prins vergaf Blacons naar belofte aan den Koning gedaan, maar weigerde hem te zien. Deze vertrekt met zijne bedienden en wie hem volgen wilden, of door des Prinsen bevel daar toe genoodzaakt werden, die hij echter 14 jaar daarna wederom den terugkeer en inwoning toestond. Het kasteel echter werd den Prins niet overgeleverd, maar door een kompagnie Soldaten, half Franschen, half Zwitsers, van Henrik bezet. Hij achtte dit noodig in onderpand te houden voor 's Prinsen beloofde huwlijk, waar (inderdaad) deze niet gretig naar was; en 't gedrag van den Kommandant dier bezetting was derwijze vermetel en hatelijk jegens den Prins, dat men wel bemerkte, dat hij last had hem dat uitstel recht moeilijk te maken: 't was een dragonnade om tot trouwen te dwingen. De Prins nam wel troepen te voet en ook ruiters in de stad, tot zijne veiligheid, maar die werden telkens van uit het kasteel ontrust en zelfs van daar uit op de vensters van zijn verblijf gevuurd: zoo dat hij begreep daar een eind van te moeten maken, en hij ging naar Parijs om te trouwen, waar men hem lang reeds opwachtte. - Het huwlijk werd met veel statie en eerbewijs aan den Prins voltrokken en gevierd, en het kasteel toen aan zijnen eersten Maitre d'Hôtel overgegeven. Hij bracht zijne gemalin naar Oranje, waar zij zeer plechtige en prachtige intreden deden, doch elk afzonderlijk en op een bijzonderen dag, en met gelijken toestel en plichtbewijs: de Prins eerst, en twee dagen daarna de Prinses; hij te paard; zij, in een open draagstoel. Merkwaardig is dat de manoeuvres der troepen bij deze inhaling op zijn Hollandsch geschiedden, waartoe | |
[pagina 251]
| |
zij opzettelijk gedresseerd waren. De aflegging des eeds geschiedde den 25 April 1607. En terstond daar op gaf hij, in dagteekening van 23 Augustus 1607, een uitgebreid Edict ter onderhouding van vrede en eendracht, waarbij hij de Roomschen en Protestanten in gelijke rechten stelde en gelijkelijk in zijne bescherming nam: met verbod nogthands om op eenige der feestdagen daarbij uitgedrukt, open winkel of werkplaatzen te houden; naamlijk, behalven die de Protestanten ook vieren, de Transfiguratie, 't Lichaam des Heeren, Allerheiligen, de 4 hooge feesten der lieve Vrouwe, die van St. Jan den Dooper, en van de Apostelen en Evangelisten. Hij hield eene statelijke hofhouding, en noodigde dikwijls den naburigen Adel tot de Ridderlijke uitspanningen van ringsteken, lansbreken, enz.; waartoe hij zelfs wapenrustingen van meer dan 300 ponden gewichts had doen smeden. Koning Henrik maande hem daar van af, als zijnde gevaarlijke spelen die dikwijls bloed kosten. 't Geval van den Baron de Croses, die in een geschil, van Panisses een oorveeg bekwam, en dadelijk de hand aan den degen lei: waarop de Prins verontwaardigd over deze stoutheid zijn pook trok, maar door Mondragon (den vader des Barons) ondersteund door de Prinses en alle de vrouwen, verbeden wierd. En 't zeggen van den Hertog van Guise, enz. Ter gelegenheid van de onderhandeling over de Trèves in de Nederlanden kwam hij derwaart, en bezocht zijne goederen onder de vrije Staten gelegen. Zijne gemalin Eleonore van Bourbon volgde hem naar derwaart op zijn ontbod, om dat zij bij zijn afwezen wat al te zeer de Vorstin van Oranje speelde, en veel deed, wat hij vervolgens te niet deed. Zij was heerschzuchtig, | |
[pagina 252]
| |
trachtte zich aangenaam te maken in Oranje, en werd daar de goede Prinses genaamd. De Prins had reden om dit indringen in de gunst des volks ten zijnen nadeele en de daar mêe gepaarde aanmatigingen van gezag, te stooren, en hoe lief haar Oranje was, zij werd verpligt hem te volgen. De Prins kwam haar te gemoet bij Breda, waar zij door de broeders en verwanten van haren Gemaal bezocht en verwelkoomd werd, en ook door de Staten met kostbare geschenken vereerd. Van toen af zetelde de Prins zich in Breda, en herstelde 't vervallene aan 't kasteel, de tuinen, en perken, en verbeterde die. Zijn uitspanning was te Brussel, waar zijne hofhouding die der Aartshertogen verduisterde, welke stijf en op zijn Spaansch statig maar niet vermaaklijk was. Hendrik de IVde verliefd zijnde geworden op de Schoonzuster der Prinses, die in Parijs voor de schoonste vrouw doorging, weken de echtgenoten, in 1610, naar Brussel, waar de Prins hen in zijn paleis ontfing en huisde. - Men wilde dat Henrik, hier van verwittigd, ondernomen had de wallen van Brussel bij de nacht te doen beklimmen en hen uit hun verblijf lichten en naar Parijs te rug voeren, waartoe rijtuigen enz. in gereedheid was: de zaak lekte uit, en de Burgerij was in de weer, waakte, patrouilleerde, bezettede 't huis, de poorten en wallen der stad enz. En de zaak had geen gevolg. In Oranje was en bleef de rust volkomen hersteld, doch de woede der duëllen nam derwijze toe, vooral daar van alle kanten de duëllisten derwaart (als tot een onafhankelijke plaats) heen vloeiden, om hun twisten met den degen af te doen, dat de Prins genoodzaakt werd daar tegen een streng edict te doen uitgaan, waarbij hij elk uitdager niet slechts, maar ook | |
[pagina 253]
| |
den aannemer of boodschapper van een appèl tot gevecht voor strafbaar wegens Crimen Iaesae majestatis verklaarde: te Breda gegeven 25 Januarij 1612. Hij trachtte nu voor zijn territoir van Breda neutraliteit te bedingen, maar dit werd door de Staten-Generaal verworpen. Cocquelmonde nu Gouverneur van Oranje, en vreezende de ongestadigheid van 's Prinsen karakter, dat bij zijne gevangenis van zoo vele jaren veel geleden had, zocht zich daar nu vast te zetten en maakte zich (daar 't op Maurits geen vat had) zeer aangenaam aan Prins Fredrik Henrik, die hem wederkeerig zeer aanhaalde, en op een wijs, die van een Prins ten aanzien van een simple Gentilhomme vrij opzichtelijk was. De Prins wordt hier van onderrigt, geeft zich op reis (1615) en komt onverwacht te Oranje en in het kasteel. Hij beveelt, die hij als aanhangers van Cocquelmonde kende, de stad te verlaten, en houdt dezen van zich verwijderd. Het schijnt echter dat hij ten laste van hem niets wezendlijks had, maar uit een andere beweegreden naar derwaart kwam, om naamlijk bij de bewegingen van zijn schoonbroeder, den Prins van Condé, die de wapenen tegen het bestuur der Koningin-Moeder opgenomen had en in Guienne en langs de Loire zijn macht bij één trok, na bij de hand te zijn; en dit ongenoegen tegen Cocquelmonde tot voorwendsel diende. Hoe het zij, hij leed hier geweldig van de podagra; en hield zich voor het overige bezig met bouwen en werd daarin geweldig door onervarendheid en bedrog misleid. Hij deed vervolgens in 1616 een speelreis naar Avignon, toen als het aangenaamste verblijf van heel Frankrijk en Italie aangemerkt; en trok van daar wederom naar de Nederlanden, om niet te rug te keeren. | |
[pagina 254]
| |
Hier kreeg bij zijne podagreuse ongesteldheden zijn Lijfmedicus Fleurice een volkomen meesterschap over hem, en regeerde nu alles naar grilligheid. Inzonderheid nam dit toe, wanneer de Prins tot zijn 63 jaar naderde, 't geen deze Doctor hem gelooven deed, dat hij alleen in staat was hem te doen overkomen. De Prins kwam het door, en dit werd in Oranje met geschut en vuurwerken op 't prachtigst gevierd; en nu hield hij den medicus voor een halven God: doch deze werd weldra de onwillige oorzaak van 's Prinsen dood. 't Was in 1618 dat hij met de Prinses naar Brussel gegaan was en daar een uitstekend feest hield. Hij werd daar op ongesteld, en de Dr. beveelt een lavement. Zijn Chirurgijn (een Duitscher) heeft de lompheid, bij het uitbrengen der spuit tusschen de aambeien heen, waaraan bij leed, de canule te veel ter zijde te keeren en met geweld in te stoten. Gij vermoordt mij, riep de Prins, en de spuit werd te rug gehaald, maar een geweldige bloedstroom volgde, en de Chirurgijn nam de vlucht. Te vergeefsch waren de middelen die men wist aan te wenden, zoo in- als uitwendig. Spoedig was het koud vuur onkeerbaar, zijn ligchaam zette op en hij stierf; diep betreurd van zijn dienaars en onderhoorigen. Men kwam met een testament ten voordeele der Prinses Wed. voor den dag, doch het geen valsch geoordeeld wierd, en daar was groot gefluister over, zoo wel als over meer bijzonderheden, die het niet oorbaar geacht werd te boek te stellen. De Arts die hem in de laatste jaren beheerscht had, deed zich voor als den belangen der broeders toegedaan, maar was inderdaad aan de Prinses verkocht. Hij was godvreezend en innig aan de Godsdienst gehecht die hij beleed, schoon zijn vader in 't Pro- | |
[pagina 255]
| |
testantsch gevoelen gestorven was. Hij was goed, weldadig, en zachtzinnig, schoon zomtijds opvliegend van aart: zijn oordeel was niet geoefend, en zijn verstand zeer ongelijk. Echter had hij in zijne gevangenis zich wel op de wetenschappen toegelegd; verstond de beginsels der toen aangenomen Filosofie, de Grieksche en Romeinsche geschiedenis, de Politica, en las vrij veel, en was in de Theologische geschillen niet onkundig. Hij sprak verscheiden talen, als Latijn, Fransch, Spaansch, Italiaansch, Hoog- en Nederduitsch. Zijn stem was bijzonder gelijk aan die van zijn broeder Maurits. In ridderlijke lichaamsoefening en andere spelen van aanzien was hij wel ervaren; en 't ontbrak hem niet aan lichaamlijke kracht: 't geval met den Kapitein van zijn wacht, wien hij, om een beleediging tegen zijns Vaders eer, uit het venster wierp, is bekend. Het getuigenis van een kind dat daarbij tegenwoordig was, Don Gabriel Osorio, redde hem. Hij bewees dezen Osorio altijd groote verknochtheid, hield hem bij zich tot zijn dood, en liet hem na waarvan hij als Edelman kon blijven leven. Een soortgelijk geval had hij te Brussel met den President Richardot, die met hem in geschil raakte over een rente aan de Erfgenamen van Balthazar Gerards geschonken. Als Richardot dit verdedigde trok hij de pook tegen hem en zou hem doorpriemd hebben ware men niet tusschen beide geschoten. Zijn huwlijk was kinderloos, en men meent om vele redenen dat men door eenige middelen hem onbekwaam ter voortteling gemaakt had, schoon hij wel gevoel voor de schoone kunne had. In zijne gevangenis genoot hij van zijne groote inkomsten niet meer dan 15000 livres 's jaars, waarvan | |
[pagina 256]
| |
hij altijd klaagde niet te kunnen leven. Naderhand bedroegen de wedden zijner huisbedienden meer dan 80,000 livres in 't jaar: ook verteerde hij wel eens meer dan zijne inkomsten. Hij liet aan zijn huisbedienden een legaat van 8 jaren van ieders tractement ter gedachtenis na: ook noemden dezen hem bij zijn leven als na zijn dood den goeden PrinsGa naar voetnoot(1). |
|