Geschiedenis des vaderlands. Deel 5
(1834)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 220]
| |
Oorsprong van den volkshaat tusschen de Nederlanders en Spanjaarden.Over den Volkshaat tusschen de Nederlanders en Spanjaarts handelt van der vijnckt uitvoerig en met naauwkeurigheidGa naar voetnoot(1). Die afkeer, welke minder een haat, dan een wederzijdsche mengeling van verachting, mistrouwen, en misnoegen wasGa naar voetnoot(2), leidt hij af van den tijd van Filip den Schoone, als begonnen met het dubbele huwelijk, van dezen en van zijne zuster [Margareta] met de Infante en Infant van Spanje, dat in 1495 werd voltrokken. Spanje bloeide in dien tijd onder Ferdinand en Izabella, wier Rijken echter geheel afgescheiden van elkanderen bleven; en beide de Arragonners en Kastilianen waren trotsch op hun welvaart, en vooral op hun vrijheden en rechten, welke aan de bijzondere provinciën bij de aankomst ten throon van elken Koning bevestigd en heilig gehouden wierden. Inzonderheid had de Adel, die meestal van vroegere en gedeeltelijke Koningen afstamde, uit hoofde van hun stamrecht, en ook wegens bewezen diensten tegen de Mooren, een hoogstaanmerkelijken graad van gezag en onafhanklijkheid. Het volkskarakter werd hoogmoed. | |
[pagina 221]
| |
In de Nederlanden was een nog geheel anderen bloei, en vloeide in vergelijking van het door 't gedurig oorlogen met de Moren, en 't geen America kostte, ontvolkte Spanje, over, van inwoners, nijver, vlijtig en een ongelijk hooger mate van welvaart genietende, waarbij die van Spanje als behoeftig afstak, doch verr' beneden de pracht die, den Spaanschen hoogmoed voor genot strekte. De koophandel had er den Burgerstand opgebeurd en de steden machtig gemaakt, terwijl Spanje den zijnen aan de Joden overliet. De woelingen, die daar eindeloos plaats hadden, verleiden dien koophandel wel van tijd tot tijd, zoo dat b.v. Brugge verloor, het geen Andwerpen toeviel, maar hij wandelde rond en bleef echter, en ging steeds voort het geheel, door wat kanaal het dan ook mocht zijn, te verrijken. Filip de Schoone, wien door de dood zijner moeder Maria van Bourgondie de Nederlanden toevielen, was van luchtigen aart, en hield een blinkenden hofstoet. Het dubbelde huwlijk kwam in aanmerking en werd tusschen Maximiliaan en Ferdinand ontworpen om Frankrijk tusschen zijn beide uitersten te omklemmen, en over en weder tegen de nuttelooze roof- en veroveringzucht van dien nabuur zeker te zijn. Men kende bij ons Spanje even weinig als Turkyen, en vormde zich de wonderlijkste denkbeelden van dat Land. En niemand dacht toen, dat door dit huwelijk twee zulke verr' verwijderde en elkaêr onbekende volken onder denzelfden scepter gebracht zouden worden: geen der partijen verlangde dit ook, of had er eenig oogmerk op. Veel min kon men aan de zijde van Maximiliaan zoo iets, als in den rij der gebeurtenissen vallende, voorstellen. Ferdinand en Izabella hadden een zoon, die de Aartshertogin Margareet trouwde, en vier prinsessen, waar- | |
[pagina 222]
| |
van de oudste reeds aan den Prins Alfonsus van Portugal gehuwd was en na doode van dezen met zijn opvolger in 't erfrecht op den throon van dat Land, Emanuel. Dit scheen de jongere Joanna, aan onzen Filip te huwen, van alle uitzicht op Spanje uit te sluiten. Haar huwelijk werd op haar aankomst in Zeeland te Lier op den 18 October 1495 voltrokken, en de vloot die haar overgebracht had, nam de Aartshertogin met zich naar Spanje te rug, waar men haar echt te Burgos voltrok. Doch in 1497 (6 October) overleed de Spaansche Infant; nu was Izabella de throonverbeidster, en zij kwam met haar gemaal Don Emanuel in het Rijk, en werd ook met heur beide door Arragon en Kastilie erkend en uitgeroepen. Vruchtloos; want zij stierf in het volgend jaar in het kraambed. Ook het kraamkind, een zoon, Miguel genaamd, nu de algemeene hoop en verwachting, overleed binnen de 2 jaren daar na. En het waren deze drie sterfgevallen die de opvolging aan Joanna en haren Gemaal, onzen Nederlander brachten. Hartlijk was het leedwezen van Ferdinand hier over, die niet Nederlandsch-gezind, bovendien in Filip geen Vorst vond, als hij zich ten opvolger, en zijn Rijk tot regent of Koning wenschte, en met wien zijne Gemalin Izabella in dit opzicht eenstemmig dacht. Zijne goede verstandhouding met Lodewijk den XII; zijn losheid van karakter, dartelheid, zucht tot vermaak en verkwisting, en afhankelijkheid van elken gunsteling, die hem wist te behagen, deden niet veel goeds van hem hopen; ten ware men hem, die nog jong genoeg was, tot een geheel ander man kon maken, en aan zijne wijze van leven, denken en handelen, een geheel verschillende wending geven. Men trachtte hem in Spanje te vormen tot het geen hij zijn | |
[pagina 223]
| |
moest, en ten dien einde tot de reis naar derwaart te bewegen. Hij had hier weinig lust toe, en in de Nederlanden gaf het een allertreurigste aandoening. 't Was als of men sprak van hem naar 't graf te brengen, en of men begreep dat Koning van Spanje en Vorst der Nederlanden te zijn, niet te samen kon gaan. Hij ging echter, maar door Frankrijk, waar Lodewijk de XII hem den doortocht aanbood en alom op het prachtigst en dartelst onthaalde, en zijne betrekkingen nader met hem aanbond, 't geen niet dan den Spanjaarts misnoegen kon; en na in October op reis gegaan te zijn, kwam het jonge paar in Januarij 1501 te Fontarabiën aan; waar men hem door alle mooglijke middelen trachtte te ondervangen. Haar vruchtloos. Filip wilde in Spanje niet blijven, noch ook zijne naauwe vriendschap met Frankrijk opgeven. De Spanjaarts weten dit aan de Nederlanders, die zekerlijk zich ook niet in Spanje behaagden, en den Spanjaarden de schuld gaven. Nu vestigde zich een wederzijds nationaal ongenoegen, en Filip trok in weêrwil van alle verzoeken, aandrangen, en beweegredenen, hem voorgehouden, in den winter van 1502 zeer t'onvreden naar de Nederlanden te rug en liet zijne zwangere gemalin achter. Ook ditmaal nam hij zijn reis door Frankrijk, schoon de Franschen in 't veld waren en Perpignan dreigden: het geen inderdaad de Spanjaards verbitterde. Hunne openbare klachten verbitterden aan de andere zijde de Nederlanders wederom, die sterk aan hun goedhartigen en welgemaakten Vorst hingen. Bij volken, waar de invloed der vrouwen groot is, doet dit laatste punt veel, en goedhartigheid weegt bij onzen Landaart vele hoofdgebreken op. Ook Joanna was in de Nederlanden niet aangenaam. | |
[pagina 224]
| |
aant.Haar zwak was een onmatige ijverzucht, die weldra haar verstand aantastte; en hare ingetogen opvoeding stemde in 't geheel met de vrije en fransche zeden der Vlamingen niet. Zij was onbegrijplijk aan haar Gemaal verknocht; met den grootsten weêrzin zag zij hem vertrekken; kraamde in 1503 te Alcala, en spoedde zich in dat zelfde voorjaar hem te volgen; maar, tot haar ongeluk. Want als een jonge Edelvrouw van haar gevolg aan Filips niet geheel onverschillig was, mishandelde zij deze schoone met afsnijding van 't hair, en verwondingen in 't aangezicht, 't geen hem in zoodanige woede bracht, dat hij haar dit op de alleronwaardigste wijze vergold. Van 't welke men wil dat beide Izabella en Ferdinand in een hevige krankte stortten, die voor de eerstgemelde doodelijk werd. Izabella stelde (om dat, drukte zij 't uit, hare dochter of niet in staat was, of niet zou willen regeeren) haren Gemaal Koning Ferdinand, tot Regent van Kastilien, tot Prins Karel zijn 20e jaar bereikt zou hebben. Maar hierover ten hoogste verstoord, deed Filip zich en zijn Gemalin te Brussel voor Koning en Koningin van Kastilie, Lion, Toledo, en Grenada, en Prins en Prinses van Arragon en de beide Sicilien uitroepen; en stak ter zee over naar Spanje. De Kastilianen intusschen, altijd jaloers op Ferdinand, als of die door zijne betrekking op de Koningin, zich eenigen invloed op hun regeering had weten te verkrijgen, wilden hem dienvolgende nu ook niet als Regent. Hij had ook in Kastilie zijn Schoonzoon en dochter doen proclameeren, maar wilde den uitersten wil van Izabella handhaven, 't geen Filips volstrekt niet toe wilde laten. Ferdinand trachtte Joanna in een vlaag harer ijlhoofdigheid hiertoe over te halen, en verkreeg dit schriftelijk; maar de zaak werd ontdekt en het schrift ach- | |
[pagina 225]
| |
aant.terhaald. Het gevolg was dat Filip den gezant Conchillo in den kerker smeet, en al wat Spaansch was den toegang tot zijn gemalin afsneed, haar alle briefwisseling en omgang ontnam, en door wachten in haar kamer bewaren deed. Dit verergerde haar kwaal, en die verergering deed haar nog strenger opsluiten. Ferdinand was de man van doorzettenden geest niet meer, dien hij altijd getoond had, en hij vreesde het ongenoegen der Arragonners tegen hem. Hij boog, en de zaak werd in 't minnelijke bijgelegd. Conchillo werd ontslagen; de Koningin kreeg haar vrijheid weêr; en Ferdinand liet zich te vreden stellen met zoo lang den tijtel van Regent te hebben tot Filip aangekomen zou wezen; waartoe hij zich haastte; en midden des winters (tegen alle gebruiklijkheid van dien tijd) onder zeil ging. De vloot waar Filip zich met Gemalin, gevolg, Hof en eenige troepen op ingescheept had, was genoodzaakt te Falmout inteloopen. Hendrik de VII, wien men om zijn schranderheid den bijnaam van Salomon gaf, maakte zich dit te nut, en Filips liet zich daar afdringen en afpollen wat men in Engeland wenschte: tegen May 1506 landde hij in Corunha in Gallicië, en ondanks een tijdverlies van 2 maanden in Engeland doorgebracht, verrastte hij Koning Ferdinand nog zeer onaangenaam. Ferdinand had zijn regentschap naauwlijks neêrgelegd; of Filip verhitte zich op een dansfeest, dronk koud water en haalde zich een pleuritis op den hals. Spanjaarts en Nederlanders wilden den zieken Koning op tegenstrijdige wijze geheeld hebben, en den zesden dag stierf hij, in zijn 28e jaar (25 September 1506.) Het ontbrak niet aan 't geschreeuw van vergiftiging, dat inzonderheid in de Nederlanden een duurzamen indruk maakte. | |
[pagina 226]
| |
Joanna was zwanger van haar laatste kind, en beviel 20 dagen na zijn afsterven van een dochter. Haar geest bezweek ten eenenmaal, zij verloor het verstand ten volle, sloot zich op, en wilde niets meer onderschrijven, noch iets anders doen dan voor de ziel haars gemaals bidden. Maar nu, konden de Nederlanders door Filip meêgebracht en die zich een korten tijd daar zeer hoog hadden doen gelden, het in Spanje niet houden. Alles was hun tegen; al wat men Filips ten laste kon leggen, inzonderheid spilzucht en dartelheid, met al wat der Natie in hem mishaagd had, werd aan hen geweten; geen penning van hun loon of onderhoud werd hun toegestaan, geen de minste ondersteuning om te kunnen vertrekken. Een menigte kwamen om van gebrek en jammer, doch de meesten kwamen door onderlinge vereeniging, alhoewel in den beklaaglijksten toestand, in hun vaderland, waar zij bij hun landgenooten den haat, die zij voor de Spanjaarts opgevat hadden, verspreidden en voortplantten. Karel, Filips oudste zoon, was toen nog geen 7 jaar oud. In een algemeene vergadering der Nederlandsche Staten werd Keizer Maximiliaan Voogd en Regent verklaard. - In Kastilië nam de Kardinaal Ximenes met algemeen goedvinden en berusten het Regentschap aan. En dus waren Spanje en Nederland weder geheel van elkaâr verwijderd; doch de bekende braafheid van Ximenes en zijne toegevendheid voor de Nederlanden deed zoo veel, dat men hier met hem te samen werkte om het belang van den jongen Koning Karel geregeld waar te nemen, en zijne bezittingen als een geheel aan te merken, dat ongeschonden bewaard moest worden. Ximenes echter had zich niet opgeworpen om Ferdinands recht tot het Regentschap als Grootvader des Konings te verkrachten, maar om het, terwijl hij in Italie den | |
[pagina 227]
| |
oorlog voerde, te bewaren. Ferdinand keerde; die hem tegen waren, zochten Keizer Maximiliaan aan, die als Grootvader 't zelfde recht kon beweeren. Het geschil werd bij uitspraak van Lodewijk XII voor Ferdinand gewezen, als wiens betrekking tot Izabella hem nader bevoegdheid gafGa naar voetnoot(1): met dat al bleef Ximenes het bewind voeren in naam van Ferdinand. Men putte uit Spanje tot onderhoud van Karels Hofhouding jaarlijksche geldsommen, die Ximenes over zond, maar wier aanwending niet juist op de beste wijze geschiedde: de Heer van Chievres door Maximiliaan tot Hofmeester bij Karel gesteld, maakte zich schuldig aan een aantal misbruiken waarmeê hij zich verrijkte: dit kon Ximenes niet ontgaan, en de zaak was openbaar. Hij drong er op dat de jonge Vorst naar Spanje mocht komen. De Hofmeester met den aanhang dien hij, schoon hij de algemeene stem tegen hem niet verdoven kon, zich had weten te vormen, trachtte niet slechts de reis naar Spanje tegen te houden, maar ook Ximenes den voet te lichten. Men zond nu den Deken van Leuven, naderhand Paus Adriaan VI, naar derwaart om in den Raad te zitten, ook den Opperstalmeester, ook 's Prinsen Kamerheer Amersdorf, een Hollander, die bij Karel zeer bemind was: die de Kardinaal zeer wel ontving en erkende, doch zonder zich het gezag van een eersten Minister te laten ontnemen. Echter uit Brussel, waar des Prinsen residentie was, golden de bevelen hoogst, en de koophandel die met ampten enz., en in 't algemeen met de gunst van den Vorst, gedreven wierd, sloeg nu | |
[pagina 228]
| |
ook naar Spanje over. Ferdinand zag de zaak in als Ximenes, en oordeelde dat Chievres van den Prins verwijderd moest worden. Men begreep eindelijk dat Karel nooit over zou komen, Spanje varen liet, of - Spanje aan de gierigheid van zijne Nederlandsche gunstelingen geheel overgeven: het geen tot schroomelijke ontwerpen aanleiding gaf: te weten: den jonger Ferdinand, 2 jaren jonger dan Karel, en die in Spanje werd opgevoed, Koning te maken. - Ximenes ontdekte en smoorde die: maar Koning Ferdinand maakte in verbittering een testament, waar bij hij Karel uitsloot van zijn erfrecht op den throon, zoo wel van Kastilië als van Arragon en Italië, met één woord, van geheel de Spaansche monarchy, en dien jonger broeder (zijn naamgenoot) daarin instelde. Na dien uitersten wil gemaakt te hebben, 't geen een geruimen tijd geheim bleef, kwam hij echter bij eene ongesteldheid tot inkeer, en verbrandde dien: en kort daarop stierf hij in 1516 d. 23 Januarij, (aan een drank, die zijn jonge Fransche Gemalin (Germaine de Foix) hem in gaf om zijn krachten op te wekken, ten einde nog een kind te telen,) bij wege van uitteering en verzwakkingGa naar voetnoot(1); na Ximenes tot Regent gesteld te hebben, tot Karels meerderjarigheid. Adriaan, nu Bisschop van Tortoza, tooude bij geschrift, in dit voorgekomen geval wegens Karel tot Regent benoemd of aangesteld te zijn, en Ximenes nam hem aan als mede Regent hij voorraad, tot de Prins van alles onderricht zou zijn. - Beiden drongen zij op Karels overkomst. Karel werd meerderjarig verklaard, te Brussel als | |
[pagina 229]
| |
Koning der Spaansche Monarchie uitgeroepen, en van Paus en Koningen erkend. Maar in Spanje vond dit grooten tegenstand. Ximenes zette 't echter door, en drong op nieuw op de reis naar Spanje. Doch men had Karel met allerlei vooroordeelen tegen Spanje vervuld en Spanje als een bloote goudmijn voor de Nederlandsche dartelheid aangemerkt. Hij schrikte tegen Spanje; tot hij eindelijk de zaak begon in te zien, en zich van de begocheling waarin hij gehouden wierd losmaakte. Ook toen echter wist men de reis nog door allerlei hindernissen te vertragen, en hield dit uit tot hij in 1517 werklijk, op het smeeken van Ximenes om toch een dreigenden opstand voor te komen, op den 12en Augustus in zee stak. In Spanje aangekomen, waar hij op de kust van Asturië landde, wisten de Nederlandsche Heeren die Karel met zich bracht, den goeden Ximenes wien zij niet zonder grond vreesden, zoo lang van alle onderhoud met hem uit te sluiten en intusschen over ampten en gunsten te beschikken, tot zij den Vorst tegen hem innamen en zijn hooge ouderdom en ziekte hem wegsleepte, niet zonder verdenken nogthans van vergift, zijn 81e jaar bereikt hebbende: dit afsterven viel voor 10 weken naar Karels aankomst, en de Bisschop van Tortoza (Adriaan) volgde den grijzaart als eerste Minister op, en werd te gelijk Kardinaal. Schoon Nederlander had deze de achting des volks; maar de Vlaamsche Heeren ontzagen hem niet, en hun gedrag bracht alles tegen hen in woede, als tegen onderdrukkers, plonderaars, en uitzuigers des Lands; en dit werd aangezet door verongelijkingen jegens grooten van aanzien, waaronder een natuurlijke zoon van Koning Ferdinand, en dus Karels oom. Dezen alzins achtbaren grijzaart, werd een baardelooze knaap (de neef | |
[pagina 230]
| |
van Chievres) die in Nederland reeds onmatig bevoorrecht was, voorgetrokken in de begeving van 't Aartsbisdom van Toledo, het eerste des Rijks; en dit was als de leus van een algemeenen opstand. Een heilige Junta (gelijk zij zich noemde) stond op in Kastilië, waar geheel Spanje, behalven Grenada, zich bij voegde. Men verjoeg en vermoordde Karels amptenaren, greep de wapenen, bracht een aanzienlijke macht, van geschut en alles wel voorzien, in het veld, waarvan D. Juan Padilla zich aan het hoofd stelde, en Adel, en Geestelijkheid, en Steden, van de hoogste tot de laagste klasse des volks vereenigde zich daarmeê met eene bijna onvoorbeeldige woede; terwijl in hun manifesten de Vlamingen verscheurd en met de schriklijkste wraak bedreigd werden, en de moord en brand alles vervulde. - Als dit leger op de Residentie aantrok, vloden de Nederlanders naar Bilbao waar zij schepen gereed hielden om te kunnen ontvluchten, van allen kant samen, en de Koning zag zich verlaten, en zonder legermacht, wapens, of hulp. Hij toonde echter zijn kracht van geest, in de maatregelen die hij nam, en rustte zich ten oorlog: maar juist stelde zijn verkiezing tot Keizer hem in de noodzakelijkheid, om zich in der ijl naar Duitschland te begeven. Hij beriep dus de Staten in Toledo, droeg zijn toestand en verplichting voor, maar men wilde geen onderstand bewilligen eer hij de Nederlanders uit het Rijk verzonden zou hebben; en verzette zich te heviger, naar mate men in Spanje de Keizerskroon als een nieuw overwicht aanmerkte, waardoor hunne vrijheid geheel verloren en hun slavernij volkomen gemaakt zou worden, en een Republikeinsche geest om zich-zelven zonder Koning te regeeren, meer en meer in het openbaar uitbrak en veld won. | |
[pagina 231]
| |
Des ondanks stelde Karel een Raad van Regeering aan, waarop hij zich verlaten mocht, met den Kardinaal van Tortosa aan 't hoofd, en maakte verstandige schikkingen, waarvan hij alles dorst hopen; en dus vertrok hij (en de Vlamingen met hem): stevende naar Engeland, waar hij zich van Hendrik den VIII tegen Frankrijk verzekerde, on kwam voorts in de Nederlanden den tijd zijner krooning te Aken afwachten. Zijn vertrek gaf den oproerigen dubbelen moed en zij breidden zich al verder en verder uit, namen stad voor stad in en den Kardinaal gevangen. Deze, met alle achting door hen behandeld, ontkwam hun echter weêr. Maar nu maakten zij zich meester van Koningin Joanna, en gaven Edicten op haar naam uit, hoe zeer zij, in weerwil van alle geweld, de regeering en wat men haar voorsloeg standvastig weigerde: men wilde haar namelijk aan den Hertog van Arragonië doen trouwen, dien men als gesproten uit het oude Koninklijke Huis in Karels plaats meende ten throon te heffen, doch die dit ook weigerde. Een bloedige slag in de vlakte van Villa lata, waar in de Admirant van Kastilië 's Konings troepen gebood, deed in het laatst van December 1520 de zaak van Karel bovendrijven, en met de neêrlaag der rebellen en eenige strafoefeningen onderwierp zich geheel het Rijk, op eenige weinige steden na, die Karel in 1522 zelf in persoon tot gehoorzaamheid bracht. Chievres en zijn Neef, (de twee grootste oorzaken des opstands), Karel gevolgd, waren inmiddels te Worms omgekomen. En de Keizer wist de harten der Spanjaarden door wijsheid en minzaamheid zoo wel als door weldaden en krijgsdaden te winnen. Doch de haat tusschen de twee Natien was eenmaal geworteld, en werd door de onderscheiden denk- en levenswijze gekoesterd, toen zelfs de herinnering sleet. | |
[pagina 232]
| |
Filip de II, in Spanje opgevoed, en een Spanjaart in 't hart, was met vooroordeelen tegen de Nederlanders vervuld, en zijn hoogmoed en stroefheid verdroeg zich niet met hun open karakter en ongekunstelde zeden: zijn koudheid stiet hen te rug, en boezemde als statelijkheid den Spanjaarden daartegen een hoog belang in: zijn natuurlijke geest van mistrouwen werd, door de gestadige herhaling van de onderdrukking door de onzen in Spanje geoefend, tegen hen in de wapens gebracht, en naarmate die groeide, werd hij den Spanjaarden en dezen hem dierbarer, en welhaast, zonder zich des bewust te zijn, groeide wederzijds de verborgen maar diep gewortelde haat die over en weder uit alles voedsel nam, invoege dat zij tot de volkomenste vijandschap wierd, die op alles invloeide. |
|