Geschiedenis des vaderlands. Deel 5
(1834)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 203]
| |||||||||
Inquisitie.'t Proces steunde op den grond van alle Inquisitoir proces bij de wareldlijke rechtbanken overgenomen. de qualiteit van den rechter, - de betrekkingen des beschuldigden of verdachten tot hem, en daaruit voortvloeiende verplichting tot zelfbeschuldiging. Quaeritur: waarom dan meer over de Inquisitie geklaagd dan over alle Criminele Rechtbank? Resp. om dat men in fide afweek. Quaeritur: wat heeft bij ons die form in civili foro veranderd? Resp.
En als die sliepen, hoe ging het toen? Dit beäntwoordt Sonoys vervolging in Noord-Holland.
In den Liber sententiarum Inquisitionis Tholozanae, door limborch te Amsterdam uitgegeven in 1692, vult de lijst der Criminelen van 1307 tot 1323, 19 bladz. folio; en van dat groote getal zijn er niet meer dan 15 mannen en 4 vrouwen aan den wareldlijken arm overgegeven geworden. adde: dat zij wel in de R. Kerk gepractiseert is, maar er niet toe behoort. dat zij niet door den Paus, maar door de Vorsten gesteund en beschermd en voortgeplant is, die daar hun polityken steun in zagen, en er zich ook van bedienden. | |||||||||
[pagina 204]
| |||||||||
dat, aan den anderen kant het volk daar ook altijd een schild in zag tegen de oppressien van vorsten en hun ministers. | |||||||||
Inquisitie.Van den aanvang af der vestiging en uitbreiding van 't Christendom ontstonden er dwalingen en ketterijenGa naar voetnoot(1), die deels uit den toetred van Filozofen, die het veelgodendom verwerpende, echter geen waren geest of roeping van Christenen hadden, en hunne Filozoofsche begrippen met de Christelijke leerstukken vereenigen wilden; deels in de velerlei uiteenloopende opvattingen en verklaringen van het gene geen voorwerp voor 't begrip des verstands zijn kon, hare kennelijke oorzaak en oorsprong genomen hadden. Weêrleggingen bij monde en geschriften waren de eerste wapenen daar tegen; en daar deze weinig uitwerkten, en bij de ontstane redentwisten daar over het algemeen in verwarring en de kerk in onzekerheid gehouden werd, wat voor waar te houden, ontstonden die vergaderingen van Geestelijken of kerkhoofden, die men Concilien noemde, ter onderzoeking dier geschillen, en verklaring wat in der daad het gevoelen des Christendoms zij. Dat deze de afwijkende trachten te rug te brengen door overtuiging, en bij hardnekkigheid, uit krachte der opperste macht van het algemeene kerkhoofd, en zelfs eer zich dit had opgeworpen, uit het recht dat ieder genootschap heeft om die de daar in aangenomene grondwetten niet volgen maar omwerpen wil, uittezetten, door den zoogenoemden kerkban en | |||||||||
[pagina 205]
| |||||||||
uitsluiting van de kerk en van hare leer- of waardigheidsposten, was niets anders dan natuurlijk en moest van zelfs volgen: zoo als ook, dat om het uitwerksel dezer uitzettingen uit de kerkgemeenschap te verkrijgen, in de Heidensche tijden de inroeping van het gezag der Keizeren [on]noodig was; en later, de Vorsten des lands toetraden, om de uitspraken dier vergaderingen te doen gelden. Doch onder deze ketterijen (welke, wel ingezien, meest al met het gruwbare Manicheïsmus samenhingen) waren er derwijze godslasterlijk, dat zij door geen Christen Vorsten te dulden waren; en hunne strafwetten vorderden: van daar dat de wareldlijke macht zwaard en toorts opnam, om zulke godslasteraars uit te roeienGa naar voetnoot(1). Aan den anderen kant, leidden de Bisschoppen als herders ieder van zijne kudde, geestelijke boetdoeningen op voor afwijkingen zoo in leer als in leven, waar van het hun plicht was, de hun onderhoorigen te rug te brengen: maar welke boetdoeningen onbloedig | |||||||||
[pagina 206]
| |||||||||
waren; immers zich niet tot het leven mochten uitstrekken (Ecclesia non sitit sanguinem). De geestelijke had dus bij hardnekkig- of gewelddadigheden als waarmede afgewekenen zich of hun wanleer staande wilden houden, al dikwijls den bijstand der wareldlijke macht noodig, en deze was genegen ter harer ondersteuning en bescherming: gruwelijke geweldenarijen der onrechtzinnigen eischten weêrstand en wraak. Van hare zijde wilde de Geestelijke macht ook daar tegen de wareldlijke sterken, door op misdrijven tegen de Burgerlijke wetten, de geestelijke straf der excommunicatie te stellen, die in bijgeloovige tijden inderdaad verschrikkelijker was dan men zich verbeelden kanGa naar voetnoot(1). Op leer en leven, gedrag en gevoelens door geestelijke of andere personen gedreven, te letten, en daar tegen te waken behoorde tot het Herderampt dat belast is met het geweten van elk lid der kudde, en daar den Hemel verantwoording voor schuldig is. Een zekere inquisitie of nasporing derhalve naar opkomende of gekoesterde dwaalpunten en die daarmede besmet mochten zijn, had van den beginne af, plaats, en was één der aanhoudende Bisschops-plichten, waarvan zij zich met naauwkeurigheid hadden te kwijten. Maar als de Bisschoppen zich van dit voorwerp hunnes ampts zeer ongelijk en dikwijls zeer onachtzaam of in het geheel niet kweten, begreep de Pauselijke stoel door zijne oppermacht tusschen beide te moeten komen, en gaf van tijd tot tijd kommissien, waar te Lande de ketterijen (of 't geen daar voor ging) 't hoofd | |||||||||
[pagina 207]
| |||||||||
meest opstaken, om daar op onderzoek te doen, en ze door overtuiging, onderrechting, en 't geestelijk wapen (waar bij de wareldlijke macht verplicht werd het zijne te voegen) uit te roeien. En dit is eigenlijk de oorsprong van 't geen men Inquisitie genoemd heeft. Deze kommissien waren voorbijgaande en tijdelijk; ook benamen zij den Bisschoppen hun recht, plicht, of gezag niet om zelf tegen ketterijen te informeren en straffen uit te spreken, enz. Dezen gingen daar meê voort, schoon hun ijver altijd zeer bij die der zoogenaamde Inquisiteurs ten achteren bleef. Echter werd ook wel eens (als door Innocentius de III en 't Concilie van Lateraan in 1215) zulke nasporing aan een Bisschop onder zijn onderhoorigheid aangeschreven, en hem daar omtrent bijzondere maatregelen voorgeschreven. De Bisschoppen waren altijd tegen deze kommissien; maar de Paus achtte ze van een groot belang om zijn gezag onweêrstaanbaar te maken, en dat der Bisschoppen meer en meer te fnuiken. En zij werden door de geestelijke orders sterk voorgestaan, uit welke de Dominicanen en Franciscanen meest tot Inquisiteurs genomen werden. Reeds in 1216 stelde hij (Innocentius de III.) St. Dominicus aan het hoofd der instelling tegen de ketterijen van Toulouze of de Albigenzen; welke Dominicus sedert als Patroon of beschermheilig in de vaandels der Spaansche Inquisitie gepraald heeft. Hoe streng deze kommissien hun zending vervulden, de ketterijen vervuldigden steeds. En te vergeefsch waren ook de maatregelen en daden van gestrengheid der Concilien omtrent dit voorwerp. Verscheiden Vorsten, die de verst-gaande gruwelen zagen voortplanten, wenschten daar, in hun Rijken of Staten, perk aan te stellen, en vroegen den Paus een soort van geduurzame instelling van zulk eene Kommissie bij hen, en | |||||||||
[pagina 208]
| |||||||||
dit is het eigenlijk begin dier Inquisitie, waar het hier op aankoomt, en die van 1481 tot 1820 voortduurdeGa naar voetnoot(1). Ik zeg van 1481. Niet dat er in vroeger tijd niet reeds eene geestelijke delegatie van Inquisitie bestond. Sedert de 13 eeuw reeds was zij in Spanje als in Frankrijk, Sicilie, en elders bekend. Maar zij was daar als provinciaal, en niet samenhangende of als een stellig en geduurzaam Gerechtshof gevestigd. Dit wierd zij eerst onder Ferdinand en Izabella. Llorente p. 185. Spanje was ten tijde van Ferdinand en Izabella vervuld met Joden. Reeds vroeger waren die door hunne vlijt, werkzaamheid, en toeleggen op geldwinning, rijk en machtig geworden, en niet alleen dat zij in Kastilie onder Alfons X, Pedro I, Enrico I, en in Arragon onder Pedro IV en Juan I groot aanzien en invloed op de Regeering verkregen hadden, maar ieder bijna, van de grootsten tot de geringsten der Spaansche Natie was hun geld schuldig, en stond bloot aan de ware of als zoodanig aangemerkte vexe dezer onbarmhartige schuldeischers. Dit bracht dezen in den haat, en daar werd uit eene algemeene drift tegen de de Joden een woedende opstand en algemeene vervolging geboren (in 1391), waarin zij bij duizenden omkwamen, en waartoe hun godsdienst en vijandelijkheid tegen 't Christendom of tot voorwendsel strekte, of waarlijk en in der daad meêwerkteGa naar voetnoot(2). Om deze woede te ontgaan, deden duizenden zich doopen: de rust herstelde zich, en de Joodsche familien werden, door huwlijken in de meeste Spaansche geslachten ingelijft, waar zij dus hunne schatten in overbrachten. Dat de minsten dier nieuwe Christenen hart voor | |||||||||
[pagina 209]
| |||||||||
hun nieuwe godsdienst hadden; dat zij in 't hart geheel of ten deele Joden bleven: dat zij eenige leerstukken der toenmalige kerk niet konden gelooven of aannemen; en dat in het daaruit voortgesproten geslacht een zekere mengeling van Joodsche en Christen- of Roomsche denkwijze, en een verwarring ontstond, die tot allerlei wangevoelens, zoowel als tot algemeene onverschilligheid heenvoerde; ja ook, dat velen in 't heimelijk tot den godsdienst hunner vaderen terug keerden; dit alles was niets anders dan natuurlijk. Bij de Joden, waren de Mooren talrijk. Ferdinand inzonderheid was beducht voor verbindtenissen der Joodsch- en Moorschgezinden. Hij begreep dat die niet te voorkomen waren dan door een gewetensdwang in te voeren, die alles in teugel hield, en waarvan hem het hatelijke niet treffen zou. Hij in Arragon, en Izabella in Kastilie met hem, (alhoewel haar zachter aart zich daar lang tegen verzette, eer zij zich daartoe uit een begrip van godsdienstplicht liet bewegen,) verzochten Paus Sixtus IV, de Inquisitie waarvan wij hier spreken, en die reeds vroeger in Sicilie aangenomen was, daar te vestigen; waar de Spaansche natie zich in het eerst sterk genoeg tegen verzettede, maar allengs aan gewende, en deze is het, die men bij ons over wilde planten, en waartegen alles zoodanigen schrik had. Van dezen rechtbank waren alleen de Paus, zijn Legaten, zijn Nuncius, zijn Officieren of beampten, en die tot [zijn] huisgezin behoorden, vrij; ook de Bisschoppen; maar niemand anders, zelfs geen Koningen. En de, Inquisiteurs-zelven waren aan alle Jurisdictie (ook aan die der Bisschoppen) onttrokken. De Inquisitie nam kennis van alle soorten van Ketterij (waar onder ook Jodendom en Mahometanismus;) | |||||||||
[pagina 210]
| |||||||||
afval, wangevoelen of wangeloof; tooverij; waarzeggerij; godslastering; duivelskunstenarij en aanroeping van of verdrag met boze geesten; voorts scheuring, voortduring onder de excommunicatie; heuling of omgang of medestand met ketters en alle daad ter hunner verschooning of begunstiging strekkende: ook 't begraven van ketters; nalatigheid van Vorsten of Magistraten om ze te vervolgen, te straffen, en uit te roeien; kettersche boeken, geschriften, gesprekken. En deze misdaden niet alleen, maar alle vermoeden van onrechtzinnig te denken trok zij zich aan, en strafte zij naar den meer of minderen graad van lichte, middelbare of zware verdachtheid (zoo als men 't verdeelde) met zeer verschillende maar altijd zeer belemmerende en veelal hatelijke straffen. - Van dat alles nam zij kennis (zeg ik), en dit niet slechts tegen levenden maar ook tegen dooden en lang begravenen, al waren zij ook met de Kerkgerechtigheden en onbesproken gestorven; ten dien effecte, dat niet slechts de lijken opgedolven, de overblijfsels verbrand, en hun nagedachtenis geschandvlekt wierd, maar dat men (al gebeurden die uitersten niet) ten minste hun nalatenschap aan kinderen en erfgenamen, die in het gerust en wettig bezit daarvan waren, ontroofde, en hunne afkomelingschap dus tot den bedelzak bracht. - Doch dit was niet genoeg: alle misdaden of misslagen (tot sluikerijen toe) trok zij zich aan, als bevattende een vergrijp tegen den Godsdienst, en matigde zich op die wijze alle Geestelijke en Wareldlijke jurisdictie (aan Bisschoppen of Hoven behoorende), onbeschaamdelijk en onder toelating van Filips II, aan; ja met verachting zelfs van Pauslijk en Koninklijk gezag. Wat de wijze van procedeeren betreft. Alle inquisitoir procës heeft zijn oorsprong in het Geestelijk Vader- | |||||||||
[pagina 211]
| |||||||||
gezag van den Bisschop, die niet als Rechter maar als Vader de misstappen van zijn kinderen of kudde ter harte nam, en hen vaderlijk vermaande of kastijdde. In welk aspect hij van hun ook oprechte waarheid, en (waar 't pas gaf) in geval van vermoeden, ook zelfbeschuldiging vorderen kon: ook geen mededeeling van des aanbrengers of der getuigen namen en depositien noodig was, omdat er geen verdediging aan de zijde des aangebrachten, maar alleen oprechte erkentenis, als men aan zijn geestelijken vader verschuldigd is, te pas kwam: zulk een proces was derhalven uit den aart zeer eenvoudig. Doch van die Geestelijke Vaders en Herders afgetrokken, welke men onderstellen mocht voor hun kinderen en schapen hart te hebben, en aan eene delegatie van vreemde Sofistische Theologanten gebracht, kon niets geduchter en onmenschlijker zijn, en weldra werd dit niet vaderlijk maar rechterlijk, en niet rechterlijk maar partijdig behandeld; met gruwlijke pijnigingen, uit de Romeinsche barbaarschheid overgebleven, afgrijslijk langdurige gevangenhoudingen, en allerlei listen en practijken ter verschalking van den gevangenen, verzeld; en met eindelijke overgeving ter straffe aan de wareldlijke macht: welke op 't bloote declaratoir der Inquisitie (zonder eenige kennisneming of blijkvordering, of zelfs opgave van faiten) verplicht was den overgegevenen ter brandstapel te voeren. De duizenden slachtoffers jaarlijks van zulk een rechtbank in Spanje, en de honderdduizenden in Europa, met de onnoemlijke sommen der confiscatien die daar aan verknocht waren, en de landen ten behoeve der Regeeringen uitputteden, boezemden een rechtmatigen schrik in; en hoe kon men in een land, waar de Reformatie niet alleen ingedrongen was, maar algemeen begunstigd | |||||||||
[pagina 212]
| |||||||||
werd, nalaten, zich tegen zulk een invoeren met alle kracht te verzettenGa naar voetnoot(1)? Men behoeft hier zelfs aan de afgrijslijke misbruiken door de razendste dweeperij en vervolgzucht, of de domste bijgeloovigheid, wreedheid, en onmenschlijkheid, gedurende ruim 100 jaren tijds bij de Inquisitie, in menigte, het zij ingedrongen, het zij ingeslopen en nu gewettigd, niet eens te denken. De aart der zaak was in dien toestand zoodanig, dat ieder bij de vrijer denkwijze en nieuwe inzichten voor zich-zelven, en voor al wat hem waard was, moest sidderen; niemand zich anders dan 't uiterste doodsgevaar voorstelde, zoo zulk een geheel onafhanklijk, buiten alle verantwoordelijkheid gesteld, en alles in 't duister behandelend Gerecht van vreemdelingen, in het willekeurigst despotismus opgevoed en door een willekeurigen en heerschzuchtigen Koning ter bevordering van zijn politijke bedoelingen zoo wel als ter volkomen uitroeiing der nu bloeiende en groeiende hervorming herwaart gezonden, en welke een onnoemlijk getal onbekende spionnen bezoldigde, die ieders woorden en daden aanbrachten; kwam stand te grijpen. In Spanje zelf sidderde ieder op den naam van de H. Inquisitie, die ook daar, en inzonderheid dien van het Rijk van Arragon niet dan met sterken en bloedigen tegenstand opgedrongen geworden was (llorente p. 212.); en waar voor de vrees | |||||||||
[pagina 213]
| |||||||||
bij haar invoering meer dan 100,000 familien uit Spanje had doen vluchten (p. 235.), waar voor zelfs de rechtzinnigste Katholijken en onberispelijkste heiligen niet veilig plachten te zijn; en waar tegen slechts te kikken, genoeg was om eer, goed, en leven op 't schandelijkst te verliezen. En dit alles was sedert twee leeftijden tot onzent volkomen bekend, en volstrekt wareldkundig. Keizer Karel had deze rechtbank in Spanje zeer sterk voorgestaan en beschermd, doch nimmer mine gemaakt van haar, 't zij in Duitschland tegen de Protestanten, 't zij bij ons in te voeren; doch de bijgeloovige en aan de Roomsche Geestelijkheid verslaafde Filip II waagde daar zijne voorvaderlijke Erflanden aan, door Karel t'allen tijde als de schoonste parel uit zijn kroon aangemerkt, en met een recht vaderlijk hart, ja men mag zelfs zeggen, met een vaderlijke zwakheid, geliefkoosd. Niettemin waren er in de Nederlanden sedert lang Inquisiteurs. In 1552 had Karel V tot het Inquisiteur-Generaalschap zijner Landen van over herwaarts Frans van Hult aangesteld, en Adriaan de VI (onze Utrechtsche man) had die benoeming of aanstelling door zijn Pausselijk gezag bevestigd, onder last van tot Assessoren in die kwaliteit Priesters en Godgeleerden te nemen. En kort daarop waren er ook drie Provinciale Inquisiteurs aangesteld, als één voor Vlaanderen en Artois, één voor Henegouwen, en één voor Brabaud, Holland en de Noordelijke Provinciën. Maar Keizer Karel deed hen in 1550 den tytel van Inquisiteurs, uit hoofde der hatelijkheid aan dien naam gehecht, afleggen en dien van Kerkelijke Ministers of dergelijke aannemen; waar het volk zeer meê te vreden was, schoon zij des niet minder hun Auto da fées hielden, en dit zoo ijverig dat Filip II bij zijn Edict van 1556 hun verbood zoo | |||||||||
[pagina 214]
| |||||||||
overijverig te zijn in het veroordeelen als zij zich betoonden. De maatregel van vermeerdering der Bisdommen had waarschijnlijk door meer energie aan de Diocesie-jurisdictie te geven de bedieningen van Inquisiteurs doen vervallen, en dus althands 't invoeren van de eigenlijke Spaansche Inquisitie geheel doen achterblijven; maar men verzettede zich hier geweldig tegen: om dat men de commissiën der Inquisiteuren (wat naam zij dan nu ook droegen) als temporair aanmerkte, en de instelling van Bisschoppen als een blijvend bezwaar: maar echter nog ruim zoo veel, om dat de Nederlandsche Geestelijkheid hare inkomsten daardoor versmald, te lief had, en dus het volk daar tegen opzettede: 't geen door vele aan de Inquisitie ontvluchtte Spanjaarden versterkt werd. En hier kwam hij dat de Paus (Pius IV, die aan Paulus IV opvolgde, door wien dit reeds beraamd en bepaald was) bij de oprichting der drie Aartsbisdommen (van Utrecht, Mechelen, en Kamerijk) van de twaalf Kanonniken, die hij bij ieder instelde, drie tot Inquisiteurs voor hun leven benoemde. De Paus-zelf was op verre na geen voorstander van de Spaansche Inquisitie (als te hard en te hatelijk zijnde) doch Filips was dit zeer, en voerde die ook bijna gelijktijdig (te weten in 1563) in Milanen in; zoo als hij 't ook wat later in Napels trachtte te doen, maar welk een en ander, zoo wel als in de Nederlanden een tegenstand vond, die hem dwong daar van af te zien, zoo als ook en de Paus en die van het Concilie van Trente zich daar eenparig tegen verklaarden: maar die naam van Inquisiteuren, die men hier te lande reeds afgewend was, werd nu opgevat, als dadelijke invoering der gedrochtelijke Spaansche rechtbank van dien naam, die ieder gruwen en sidderen deed, en waartegen de Bisschoppen in 't | |||||||||
[pagina 215]
| |||||||||
algemeen even zoo zeer gekant waren als de Natiën zonder eenige uitzondering. Ook had Filip II reeds in 1562 die invoering van zijn Inquisitie in de Nederlanden opgeheven; doch dit wist of geloofde, of vertrouwde men hier te lande niet. | |||||||||
Hist. Critique de l'Inquisition d'Espagne par Don Jean Antoine Llorente; traduite par Pellier. 4 Vol. 1817-1818.Tot Constantijn den Groote was (natuurlijker wijze) al wat men tegen de Ketters doen kon, hen uit de Gemeente sluiten. - Na Constantijn begeerde men allengs dat de Ketters civiliter gestraft wierden; echter geen doodstraf. - Tot Gregorius VII werden slechts de Manicheërs met de dood gestraft. - In 't Concilie van Lateraan (1179) verklaarde men: ‘quamquam Ecclesia non sitit sanguinem, tamen non recusari opem Principum Christianorum in iis puniendis, propterea quod metus suppliciorum quandoque utile remedium praestat animae salvandae.’ - Hieruit spruit dan ook de krijgstocht tegen de Albigensen. - Maar in de 13de eeuw werd de algemeene Inquisitie gevestigd als een corps permanent: zij werd met buitengewone macht en volkomen onafhanklijkheid van de Bisschoppen voorzien, die daar zeer te onvreden over waren. Eerst werd zij in de Gaule Narbonoise ingevoerd, en wat later in Italië onder Honorius III. Gregorius IX gaf er een volkomen gerechtelijke form en constitutie aan. In Spanje was de invoering in 1232 geschied en maakte daar grooten opgang: zij had daar den Dominicaner provinciaal van Kastilie aan het hoofd: zij nam kennis van ketterij; allengskens van verdacht zijn van ketterij, en verder van het verdacht zijn van verdacht te | |||||||||
[pagina 216]
| |||||||||
zijn. Eerst lei zij slechts kerkelijke straffen op; naderhand kwam het tot doodstraffen: men noemde dit de oude Inquisitie. Maar onder Ferdinand en Isabella in 1481 begon de nieuwe, die tegen relapsen tot het Jodendom opgerecht werd. Deze woedde vreeslijk. Arragon verzette zich met kracht daartegen, maar vruchteloos. Het gezag van den Paus matigde dit eenigzins door zijn tusschenkomst in vele gevallen; maar om zich der Regenten van Spanje aangenaam te maken, verklaarde Alexander de VI alle gegeven en ooit te geven dispensatiën en rehabilitatiën van den Pausselijken Stoel voor nietig en als sub- en obreptif verkregen aan te merken. En van dien tijd af was de Inquisitie ook geheel onafhanklijk van den Paus. De Joden boden om stil in Spanje te mogen leven 30,000 ducaten aan den Koning. De Groot-Inquisiteur Torquemada trad met een kruisbeeld in de hand voor den Koning en Koningin, die daar ooren naar hadden, en geleek hen bij Judas, die Christus voor 30 penningen verkocht. En de Joden moesten binnen 4 maanden uit Spanje. Met het begin der 16de eeuw werd de Inquisitie ook in Sicilie ingevoerd, en (schoon onvolkomen) in Napels. De Koningen van Spanje vreesden de Inquisitie, maar achtten er hun steun in en begunstigden haar op velerlei wijzen. De woeker werd ook aan haar judicature gesteld. De Kardinaal Ximenes, en in 1518 de Cortes van Kastilie, drongen op reforme van dezen rechtbank. Karel V wilde ze in 't eerst geheel afschaffen, maar veranderde weldra van begrip. Paus Leo de X was op het punt van haar te vernietigen, maar Karel de V weêrhield dit. Onder hem ijverde zij voornamelijk | |||||||||
[pagina 217]
| |||||||||
tegen Moorsche geslachten van relaps tot het Mahomethismus verdacht; en bij zijne oorlogen tegen de Mooren was het voor hem van het grootste belang, die geslachten op alle mooglijke wijze t' onder te houden. Als de Reformatie zich overal heen verspreidde, wilde karel de V, om haar uit Italie te houden, de Inquisitie in 't Napelsche invoeren, maar het volk stond daar tegen op, en Paus Paulus III gaf het volk gelijk: en 't bleef achter. In Sicilie kwam men er ook tegen op. Filip II begon zich van de Inquisitie te bedienen om wegens Civile of Publicistische daden of stellingen zich te wreken: en van zijn tijd is de luister der Auto-da fe' s. De omvang van de Judicature der Inquisitie werd dus oneindig, ten aanzien der zakenGa naar voetnoot(1). En zij was 't ook ten aanzien van personen. Geenerlei standen of lieden, Prinsen, wareldlijk of geestelijk, niets, dat haar niet onderworpen was. Zelfs veroordeelde zij de Italiaansche overzetting des Bijbels door Paus Sixtus V bezorgd en bij een Bul aangeprezen, en verbrandde die: den Paus zelven werden deswegens zware vertogen gedaan, en - hij stierf onder verdenking van vergeven te zijn. [Zie straks, bladz. 219 aant.] De wijze van procedeeren was ten aanzien van 't aannemen van aanklachten, het rekenen van indicia van 't alleronschuldigste zelfsGa naar voetnoot(2), het vorderen van eigen zelfbeschuldiging, zelfs door de wreedste pijnigingen, met verholenhouding voor hem van 't geen men hem oplei enz. en op duizenderlei wijzen allerafgrijsselijkst. | |||||||||
[pagina 218]
| |||||||||
Karel V maakte twee dagen voor zijn dood een Codicil waarbij hij zijn zoon 't straffen en uitroeien der Ketterij met de uiterste gestrengheid en zonder aanzien van persoon of waardigheid, allernadrukkelijkst aanbeval. Zie de vertaling van 't stuk bij llorente, Hist. de l'Inquisit., II Vol. p. 154 en volgg. Ook Karels testament draagt alle blijken van Roomsch-Katholijke rechtzinnigheid. Ald. p. 168Ga naar voetnoot(1). | |||||||||
[pagina 219]
| |||||||||
In den aanvang zijner Regering was hij geneigd om de Inquisitie door nieuwe voorschriften enz. te verzwakken, maar als onze Adriaan Groot-Inquisiteur werd, was deze daar tegen (llor. Vol. I. p. 382.) gelijk ook bij zijn waarnemen van die post de excessen van die rechtbank niet meer plaats hadden, of opgemerkt wierden; en sedert was Karel een groot voorstander van de Inquisitie, en geloofde geen klachten daar tegen gedaan. Ook weigerde hij geweldige geldsommen, hem zoo door de Cortes als anders in Spanje (ook in Duitschland) aangeboden, zoo hij de Inquisitie wilde fnuiken. Ald. p. 168, 196. Filip II gaf aan de Inquisitie in 1569 de macht om te recht te stellen, die eenigzins de hand leenden aan het uitvoeren van paarden naar Frankrijk, ten behoeve der Protestanten aldaar. Ald. p. 369. |
|