Geschiedenis des vaderlands. Deel 5
(1834)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 177]
| |||||||
Ophelderingen en bijvoegselen. | |||||||
[pagina 178]
| |||||||
[Hetgene in de volgende bladen niet tusschen haakjes ingesloten is, behoort tot bilderdijks eigen Handschrift: | |||||||
[pagina 179]
| |||||||
Bladz. 20. ‘Mededinger’ - ‘vijand.’(Zij leefden in een tijd gunstig voor persoonlijke onderscheiding: ook muntten beiden uit in Ridderlijke hoedanigheden. Het heeft Karel veel gekost en griefde hem, zich zoo zeer op die ridder-oefeningen toe te leggen, dat hij François evenaarde. François was eigenlijk niet anders dan Ridder; en zonder zijn fransch trouweloos karakter en uitspattende galanterie, zou hij zeer beminlijk geweest zijn. De goede hoedanigheden van François had Karel ook; maar niet als hoofdhoedanigheden: doch de goede van Karel, miste François. Beide begunstigden de geleerdheid: doch Karel vooral ook de mechanica of werktuigkunde, die hij altijd zeer beminde; en van daar het uurwerk-maken ten | |||||||
[pagina 180]
| |||||||
tijde zijner ruste. Beiden waren buitensporig jegens de andere sexe; maar Karel wist dit zeer te verbergenGa naar voetnoot(1). (Robertson, de geschiedschrijver van Karel V, heeft, het zij uit overdreven zucht naar onpartijdigheid, 't zij dat hij te veel gehoor gaf aan de Fransche schrijvers, doorgaans Karel tegen François in een ongunstig en onbillijk licht geplaatst; zoo dat zij nu niet meer rivaliseren, maar François in de daad de held zijner historie is.) | |||||||
Bladz. 34 r. 17, v. ‘de verdeeling door Paus Alexander VI’ enz.(Over Alexanders VI aanmatiging der verdeeling van de nieuwe wereld is veel geschreven. - Hij wilde niet voorgeven dat hij meester der wereld was: maar daar Spanje en Portugal elkander gestadig verwijtingen deden en naijverig op elkander waren om Amerika, werd die verdeeling aan Alexander als onpartijdig rechter overgelaten; meer was hierin niet opgesloten. Wat de verdeeling zelve belangt, wij moeten ons dezelve dus voorstellen: Bekend en waar is het, dat Alexander aan | |||||||
[pagina 181]
| |||||||
Spanje gaf, het geen ten westen, aan Portugal het geen ten oosten eener imaginaire door hem van pool tot pool getrokken lijn, gelegen was: maar ten onrechte heeft men hieruit afgeleid, dat hij nog geene kennis had dat de aarde rond was, maar dat hij zich dezelve als plat verbeelde; en men heeft 's Pausen doen soms als dwaas uitgekreten, om dat, zoo de aarde een bol was, en hij een lijn trok, de twee volken die bol omzeilende in elkanders territoir zouden inloopen: doch ver hier van daan; de Paus trok wel die lijn, maar sneed ook in gedachten met dezelve den aardbol in twee gelijke hemispheeren, en nu had ieder volk de helft der aarde. (Niet Cortes maar Pizarro had van deze verdeeling veel gezwets; Cortes was een man van veel verstand, en schreef ook zeer belangrijke brieven, Pizarro was zeer ruw.) De lijn werd getrokken 400 mijlen ten westen der Afrikaansche Kaap-Verde, niet aan de Kaap-zelve, om de Kaap-Verdische eilanden: maar wie hiermede te onvrede was, was Jan van Portugal, deze wilde appelleeren tot een concilie, even als of men van dit arbritrage van Alexander als Paus kon appelleeren: hij wilde op 1600 mijlen afstands van die kaap de bepaling hebben, naar allen schijn niet begrijpende dat het geen hij in de Atlantische zee won, hij dit aan den anderen kant weer verloor, de Paus wilde niet, maar bepaalde 1480 mijlen, 7 July 1494. Toen nu in 1521 de Spanjaarden onder Magellaans opvolgers, (hij zelf was op de Philippines gesneuveld,) op de Molukken, te voren door de Portugezen ontdekt, landden, eigenden zich beide de volken deze eilanden toe: maar daar het uit kracht van Jans eigen verschikking nu aan Spanje behoorde, cedeerde Portugal. In 1529 kocht Jan voor 350,000 dukaten van Spanje de Molukken af, onder beding om die altijd door 't resti- | |||||||
[pagina 182]
| |||||||
tuëeren van 't geld te kunnen lossen; en deze som boden de Spaansche regenten na eenigen tijd aan Karel aan om de Molukken te lossen: maar Karel weigerde dit, die vreesde voor een ongenoegen met Portugal, dat Spanjens oproerigen wederom zouden hebben opgeruid op hunne zijde; en de profetie dat Spanje eenmaal door een Portugeesch Koning van de buitenlandsche overheering zou bevrijd worden.) | |||||||
Bladz. 35, 36.[Over den opstand der Kastiliaansche Steden, zie ook mijn voorlezing (doch meest naar 't Hoogduitsch van w. lindau,) in de Mnemos. XVIII (VIII) Deel bl. 203-260. Over de verwijderde gevolgen daar van, zie achter in dit Deel het afzonderlijk opstel van B. over de oorzaken van den volkshaat der Spanjaarden tegen de Nederlanders.] | |||||||
Bl. 48, aanteek. ‘Christiern.’(Christiaan II Koning van Denemarken, had een toevlucht genomen in Holland en maakte zich door zijne ondernemingen bevreesd. Hij was een ruw mensch, echter schijnt er geen reden, hem, zoo als hij bekend is, voor wreedaardig te houden. Brigitta, een fruitverkoopster uit Amsterdam en haar neef een oesterkooper aldaar, hadden door de dochter der eerste, Duveke genaamd, op welke Christiaan tot aan zijn dood, doodelijk verliefd was, en die zoo braaf en deugdzaam van karakter was, dat zij met de vrouw van Christiaan, Elizabeth de dochter van Philips de Schoone, in goede verstandhouding leefde, zeer veel invloed op den Koning om hem te overtuigen dat de adel te veel gezag had in Denemarken. Bij ontstane oproeren hierdoor van den adel, vluchtte hij | |||||||
[pagina 183]
| |||||||
naar Lubeck, naderhand naar Holland: na vele ondernemingen, heeft hij lang in een gevangenis moeten zitten, doch naderhand ontslagen deed hij afstand van de regeering, en stierf kort daarna in 1459.) [In het eerste deel der verhandelingen der tweede klasse van het Koninklijk Nederlandsch Instituut (1818) vindt men bl. 1-88 eene uitvoerige verhandeling van mr. j. meerman over christiaan ii Koning van Denemarken en zijne betrekking tot Nederland; welke tot volledige opheldering kan strekken van al het gene hier en vervolgens bl. 50-60 door B. over dezen Vorst en zijne pogingen in en uit deze landen, en derzelver gevolgen voor dezelve en hem-zelven gezegd wordtGa naar voetnoot(1). In gevangenschap geraakt in 1532, bleef hij in harde gevangenis tot in 1546, en genoot sedert tot zijn dood in 1558, (onder toezicht, als natuurlijk was) eene vrijere en betamelijke behandeling.] [Men begint thans bij de Denen Christiern II gunstiger te beschouwen als een wel-meenend, maar kwalijk geslaagd, reformateur; zijne verkrachtingen der grondwetten, als ten beste der Natie; zijne wreedheden, als rigueurs salutairesGa naar voetnoot(2). Aldus vooral behrman, die zich | |||||||
[pagina 184]
| |||||||
beroemt dat het rijks-archief voor hem er toe geopend is geweest (en uit wiens Geschiedenis van Koning Christiaan II, Kopenh. 1812, een uittreksel is in de Leipz. Liter. Zeit. Mei 1833 No. 131): en heiberg, in het Fransch Tijdschrift Revue Encyclop. Avril 1819 p. 132-156.] | |||||||
Bladz. 43-47, en 50, 51. (de Vrede van Madrid.)[Dit alles is voortreffelijk ontwikkeld in de geleerde Verhandeling van den wijlen Mr. b.p. van wesele scholten, de foedere Madritano, onder voorzitting van Prof. cras verdedigd aan de Illustre School te Amsterdam, an. 1784. - Een merkwaardig, doch zeldzaam historisch werk is: Historia captivitatis Francisci I, Galliae Regis, nec non vitae Caroli V Imper. in monasterio; addita relatio vitae mortisque Caroli Infantis Philippi II, Regis Hispaniarum filii, authoribus prudentio de sandoval, Episcopo Pampelonae, et ludovico de la brera, de cordua; ex Hispanica lingua in Latinam conversis excerpta. Mediolani [Amstelod. certe in Belg. foed.] anno 1715; bezorgd door den zonderlingen Geleerden ad ebertus (over wien z. jöcher's Gel. Lex.)] | |||||||
Bladz. 59, Aanteek. (M.v. Rossem in den Haag.)(Men dacht toen in Holland dat die strooptocht geschied was met voorweten van Karel, ten minste van de Landvoogdes: immers, er geschiedde niets tot stuiting; - er wierd niet gemoord; - met het plunderen ging alles zeer geregeld; niet één huis van eenig beampte werd geplunderd, en er werd niet geroerd aan de Secretarij van Holland, en de Archief-kamer, waar men zelfs schildwachten plaatste. Het is zeer mogelijk dat de Landvoogdes dacht: met de Hollanders is niets te doen; men moest hun eenigen schrik aanjagen, en dan zouden zij wel in het opbrengen bewilligen. - | |||||||
[pagina 185]
| |||||||
Karel kon er niet van weten, als te ver af zijnde; want zoo iets moest schielijk verricht worden: maar van de Landvoogdes is het zeer waarschijnlijk.) - [Het zou toch een lelijke trek van ‘de goede Margriet’ geweest zijn; en in de daad een volks-verraad, den vijand in 't hart van 't land te halen, tot een plundertocht, om alzoo den Staten de bewilliging in beden af te persen. Evenwel, de Machiavellistische politiek dier eeuw was er niet te goed toe. Alleen mocht men misschien vragen, of het vijandlijk Opperhoofd zich zelf zou geleend hebben tot eene expeditie, die strekken moest, om aan het Bewind dat hij beöorloogde, gelden te verschaffen om hem zelf met meer kracht te kunnen te keer gaan en bestrijden? -] | |||||||
Bladz. 66-68 en de Aanteek. aldaar.[Over den oorsprong, en de eerste verbreiding dier vuile ziekte in Europa, is veel getwist en was veel bij te brengen; maar ik onthoude mij daarvan, om dat ik meen dat die questie eigenlijk buiten deze Geschiedenis ligt, en niet behoort bij de belegering van Napels door de Franschen, tegen de Spanjaarden onder Karel V; maar tot de expeditie naar Italie van den Franschen Koning Karel VIII, wanneer de Koning van Napels Spaansche hulpbenden kreeg van Koning Ferdinand van Arragon, onder wiens regeering America pas ontdekt was. Z. roscoe, Leven van Paus Leo X, I Dl. bl. 194, 195 der Ned. Vert.] | |||||||
[pagina 186]
| |||||||
van het feest, door Duitsche jongelingen gevierd op den Wartburg, d. 18 Oct. 1817. uit het Hoogduitsch vertaald - (door mij, gezamenlijk met N.......) - Gron. 1818.] | |||||||
Bladz. 78: ‘de Augsburgsche Confessie.’De opsteller dezer Confessie was Melanchthon; zij bestond uit 28 kapittelen, door Luther goedgekeurd. De Roomsch-Katholijken weêrleiden haar op den 3den Augustus, en de Keizer wilde geen repliek daar tegen toelaten. Daar werden vele kommissien gehouden tot vereeniging: maar vruchtloos. Eindelijk werd er op 19 November een Afscheid (reces) genomen, waarbij beloofd werd, binnen zes maanden eene algemeene Kerkvergadering tot het slechten der geschillen, in Duitschland te houden; en het onderhouden van de Roomsche kerkleer en plechtigheden bevolen werd. De Keizer had zich van den aanvang af zeer gematigd getoond, maar na al het gebeurde, waren de Katholijk-gezinde Rijksleden meer dan te voren tegen de partij van Luther ingenomen. De boerenkrijg in 1525 door Thomas Muntzer verwekt, de eigendunklijkheden van Carolstadius, en de volkomen afscheuring van de Kerk in Saxen en Hessen, werden aangemerkt als attentaten tegen het Rijk-zelf, die gestuit moesten worden. - Aan den anderen kant waren de Protestanten te verr' gegaan, en verbonden zich onderling om hun verrichte staande te houden. - Men bewoog dan ook den Keizer om op den Rijksdag in 1532 te Neurenberg, dit reces buiten kracht te stellen, en ieder weêr vrijheid te geven als vorens, tot in een Concilie of bij Rijks-dags-reces eene vaste bepaling over de Godsdienst gemaakt zou worden. | |||||||
[pagina 187]
| |||||||
Daar dit nu wederom de Hervorming eene openbare en nieuwe uitbreiding gaf, bleef hij steeds bij Paus Clemens VII die in 1534 overleed, en zijn opvolger Paulus de III, tot het spoedig beroepen van een Concilie aanporren, maar het kwam er niet toe. De laatstgemelde echter, moê van al dit plagen, riep eerst in 1536 te Mantua, toen in 1537 te Vicenza, eindelijk in 1542 te Trente de Bisschoppen bij een. Doch de Protestanten waren te machtig, en de scheuring te groot geworden, dan dat zij zich nu aan zoodanige vergadering onderwerpen zouden. Bij het Smalkalder verbond protesteerden zij daar tegen, maar deden niet te min door Luther een kort begrip van hun geloofsbelijdenis opstellen, die hij (des noods) aan die vergadering zou kunnen doen overgeven: men noemde die de Smalkaldische artijkelen. De Keizer trachtte nog steeds de zaak met de Protestanten te vinden: te Worms, te Regensburg, en op den Rijksdag te Spiers in 1544; maar alles liep vruchteloos af. Hij begreep het gezag van eene algemeene Kerkvergadering, als die van Trente zijn moest, te moeten handhaven; en daar men van de andere zijde niet anders verwachten kon, stelden de Vorsten van Saxen en Hessen zich in staat van tegenweer. Op den Rijksdag van Regensburg in 1546 was het gedrag van deze twee zoodanig, dat zij in den Rijksban gedaan, en vervolgens na 't opvatten der wapenen, door den Keizer in 1547 gevangen wierden. | |||||||
[pagina 188]
| |||||||
gebruik was geraakt. En het is deze Instructie, die gedurende alle de tijden van beroeringen en verwarringen die de Republiek sedert de afzweering van Koning Filip door heeft gestaan, het volstandige bolwerk der Burgerlijke vrijheid geweest is tegen de willekeurigheid en dwangzuchtige overheersching der stedelijke Magistraten en hunne afgezondenen, zoo wel als tegen hun misbruik van het Justitieel gezag, zoo waar zij daar invloed op oefenen konden. Dikwijls hebben zij daar op geättenteerd, en inzonderheid aan hun Kollegie van Gecommitteerde Raden de Criminele Justitie in zaken van rebellie (zoo 't dan hiet) trachten toe te eigenen, ten minste bij preventie; maar het heeft zich door het vol vertrouwen der Natie altijd staande gehouden, en zonder vlek. Den Amsterdammeren was het echter een doorn in 't oog, en dit toont wagenaar wanneer hij er van gewagen moet ook zonder bewimpeling. Wagenaar vindt er op 't spoor der onkundige betweters van zijn tijd, een toeleg in om 's Vorsten gezag te vergrooten. Beschuldiging die de dwaasheid zelve is: dat gezag won niets, maar de algemeene zekerheid won, zoo 't geen anders door onkundige boeren of burgers beslist werd, nu bij appel of preventie voor het Hof gebracht werd, dat even zeer uit Hollanders bestond als de lager Rechtbanken. Zoo het een strekking tot een ongevoelige verandering van de rechtsform had, men mocht zich daar in verheugen: maar niets werd daar bij aan het Hof gebracht, dan het geen naar den toenmaligen leer der Publicisten aan 't Hof behoorde. En welk Hof! geen vreemd Collegie van 's Vorsten afhangelingen buitenslands; maar 't geen uit louter ingezetenen der Provincie, deels Hollandsche Edelen, deels Hollandsche Doctoren van roem, geleerdheid, en vertrouwen bestond; allen van onbesproken wandel, trouw, en recht- | |||||||
[pagina 189]
| |||||||
schapenheid, door geboorte, opvoeding, en hart, aan hun Vaderland meer dan aan den Vorst gehecht, en die eed gedaan hadden, volgens hunne Instructie, 's Lands wetten en privilegien te wijzen, ‘zelfs NB. in weerwil van eenige bevelen van den Vorst, daarmeê strijdig, zoo hij die ooit mocht komen te geven.’ Zeker! de aanstelling en regeling van zoodanig een Hof (aan het welk nog boven dien bij wijze van rechte te oordeelen gegeven werd over zaken die de Vorst eigener autoriteit kon beslissen pro lubitu) en het geven van het noodige gezag was een weldaad, en een blijk van 's Vorsten rechtschapenheid, waar om zijn nagedachtenis altijd in zegen behoort te zijn. En die daar voor de lagere vierscharen van dien tijd, zonder appèl en zonder vaste of gelijkmatige form wenscht te laten wijzen, naar elks grilligheid en naar hare onvolkomen manier van de zaken te berechten, moet of een .............. of een ...... zijn, zoo als men zich niet voorstellen kan dat iemand zou kunnen zijn. Maar waar dien luiden de schoen wringt hebben wij voor 1747 en tusschen 1782 en 1787 gezien, toen de Politieke macht alles van de Justitie af -, of aan zich zelve in de Gecommitteerde Raden trok. | |||||||
[pagina 190]
| |||||||
Bladz. 100, r. 8 van ond. ‘Schoppenkoning.’(Het kaartspel was in dien tijd uit Spanje bij ons bekend geworden. De schop in 't kaartspel is eigenlijk het ijzer van een lans of piek, en beteekent allegorisch den krijgsmansstand. Wij Hollanders zagen die figuren voor schoppen aan; maar gaven daarvan toen veelal aan de piekeniers, en zoo aan alle voetvolk, den naam van schoppen-knechten.) | |||||||
Bladz. 102, reg. 7 van ond.Karel V trok 25 Julij 1536 de Var over, maar vond er alles opzetlijk verwoest en verbrand, om hem 't middel van bestaan te ontnemen. Hij kon dus niet dan langzaam voorttrekken, maar daar hij geen wederstand ontmoette, zei hij: poco a poco rey de Francia. 't Bosch van Esterel in brand stekende, werd hij daar echter hevig aangetast, maar sloeg de Franschen af. Hij maakte zich meester van Frejus, gaf het zijn soldaten ter plondering, en trok er als overwinnaar in. Hij beval het herstel van het Amphitheater en van de haven, en verdeelde de Provincie in drie Hertogdommen. 't Land was stil en vredig: maar vijf provencalen (Albond, Chateauneuf, Balbis, Escragnoles, en Boniface) maakten verraderlijk 50 boeren op, en verscholen zich in den toren of burg van Muy, waar de Keizer | |||||||
[pagina 191]
| |||||||
met zijn leger voorbij moest trekken. Daar zich stil houdende, wachten zij tot zij aan 't hoofd van die tocht een Prins zagen met een heerlijken goudgestikten scharlaken-rooden mantel, op een voortreflijk Napolitaansch paard. Dezen den Keizer wanende, schoten zij alle 55 op hem en hij viel gelijktijdig met 30 snaphaanschoten doorhoord: 't was de Prins van Oranje, wiens dood dus den Keizer het leven behield. Oogenbliklijk deed Karel de burcht door al zijn geschut tevens bestormen: tot drie maal sloegen zij als wanhoopigen den aanval af: maar welhaast waren zij tot op acht na, (anderen zeggen tot op vijftien) gesmolten, en dezen wierpen zich van de transen af, en werden dood of half levend opgehangen. Een zot (antoni arena, van Solliers geboortig) heeft daar een boertig dichtstuk in versus macaronici van gemaakt: waarin hij (onder anderen) vertelt: Et mihi de morte magna paoura fuit. schoon hij 't slechts van verre zag: want, zegt hij, Tombare videbam In 1524 had Karel V ook reeds Provence bedreigd, maar werd door 't verwoesten van 't land door de eigen Ingezetenen, verhinderd. | |||||||
[pagina 192]
| |||||||
Bladz. 105, 106. (α, β.)Ad α. De eersten konden over 't leen niet beschikken: en Karel had zich de handen gebonden door het verdrag: en hem was ook door den Keizerlijk verleiden leenman het leen niet ingeruimd, dan op voorwaarden, waardoor hij van zijn recht (zoo hij 't had) afgestaan had; en zijn recht was zeer sober, na de verbeurte zijns Vaders Adolf, en verkoop zijns Grootvaders Aarnout, consentiente Imperatore cum agnatis geschied. Ad β. | |||||||
[pagina 193]
| |||||||
Resp. Jure patriae potestatis. maar; de nepos dan -? 't antwoord is hier op: dien behoef ik niet te instituëeren, vivente patre; en ik considereer den zoon als emancipatus cum filio: - bovendien, wij hebben geen patria potestas, maar alleen een vinculum filiationis dat mij verplicht quod ad legitimam. En dit vinculum wordt opgeheven bij de wet per impietatem filii. Doch de verkoop dan? - Deze was bekrachtigd door de agnaten; want zonder dat, zou zij niet gegolden hebben. En de kindskinderen dan, ook agnaten? - Zijn die gerepresenteerd? Zijn zij 't niet? Resp.
Men heeft niet gevoeld, het onderscheid, dat er is in een crimen feudale, en een crimen commune. Om 't eerste verbeurt de Leenman zijn leen, en zijn kinderen lijden bij consequentie; maar, met het tweede niet. En ook zoo iemand al zijn goed verbeurt, propter crimen admissum, en dit ten nadeele van zijn kinderen strekt, Waar is hier het Judicium? Waar de Sententia Judicis? Waar de Judex? | |||||||
[pagina 194]
| |||||||
Bladz. 113: ‘of men hem niet vast zou houden.’(Karel, hiervan bericht of vermoeden gekregen hebbende, wist op een aardige en beleefde wijze een kostbaren ring aan 's Konings maitres in handen te spelen, en sedert was er geen quaestie meer van hem aan te houden.) [Z. pont. heut. Rer. Austr. L. X, c. 12. p. 264.] | |||||||
Bladz. 116, Aanteek.[In een afzonderlijk bijgevoegd notatje haalt B. hier bij aan een gezegde van mayerus over dit intrekken der privilegien: ‘(tandem Gandavenses) a Div. Carolo invictissimo Monarcha grande atque utile illud privilegium acceperunt; nempe omnium privilegiorum abolitionem:’ en trekt vinnig los op den Baron van reiffenberg (Professor te Leuven), die daarop aangemerkt had: ‘Il n'est plus permis de dépouiller de sa liberté un peuple qui en use mal, que de voler un avare.’ Hij duwt hem toe; dat stelen een misdaad is, en een baldadig volk bedwingen, 's Vorsten plichtGa naar voetnoot(1). Hij verwijt hem voorts (met eene portie scheldwoorden) dat hij in eene, door de Brusselsche Academie uitgegevene Verhandeling (p. 158) verteld had, ‘que le Duc Charles de Bourgogne reçut l'investiture à La Haye:’ om daar mede uit te drukken dat Hertog Karel den eed van getrouwheid of de huldiging ontfing van zijn onderdanen in Holland. En dat hij vertelde (ald. p. 157) ‘que l' Amstelland et le Waterland supportaient un tiers des charges de l' Etat,’ NB. in 1540. ‘Wat was toen l'État?’ (vraagt B.) - | |||||||
[pagina 195]
| |||||||
‘Hij (R.) meent de la province d' Hollande, en verwart dit met l'Etat de la Hollande, d.i. des provinces unies, die eerst na de afzweering bestond.’] | |||||||
Bladz. 123, r. 15: ‘de Landvoogdes.’[Hierbij had B. op de kant geschreven: ‘Vrouwelijk point d'honneur. Prinses Anna. Larrey.’ - Ik vrees dat hij bedoelt de quaestie over het verleenen van convooi, in 't j. 1758, en het antwoord dat gezegd wordt hij die gelegenheid door den Secretaris de Larrey, uit naam der Prinses-Gouvernante, aan de Deputatie der Amsterdamsche kooplieden gegeven te zijn. Z. Vad. Hist. onmidd. verv. op wagenaar, Dl. xxii bl. 409.] | |||||||
Bladz. 125. Aanteek.(Het geschiedde niet bij het volk, werwaard de Gezanten waren gezonden, maar bij een Volk, door welks land zij reisden; en zij waren niet als Gezanten, zelfs in zoo verre, aangekondigd of vrijgeleide voor hen gevraagd geweest: daarenboven waren zij gezonden om Karel V vijanden te berokkenen; dit was van François, die toen met Karel in vrede was, eene daad van vijand- | |||||||
[pagina 196]
| |||||||
lijkheid, zoo dat hij ze had mogen aanhouden, al had hij (alvorens den bedoeling hunner reize te weten) vrijgeleide gegeven.) [Voorts hebben Karel V, en zijn Stadhouder de Marquis del Guasto, steeds hun onschuld aan dezen moord betuigd, en dien geheel aan de moord en plunderzucht eeniger soldaten toegeschreven.] | |||||||
Bladz. 142, r. 6-8.[‘Zoo hij Ferdinands dochter verkoos, zou hij in tegendeel Milanen en Ast ten huwelijk hebben, ook voor zijn mannelijke kinderen,’ enz. - De voordracht is hier niet geheel naauwkeurig: op de vorige bladz. 141 had ik, in den ondersten regel, Karels naam kunnen invullen; maar hier moet ik duidelijker zeggen, dat men aldus verstaan moet: ‘zoo hij (Karel, tot bruid voor den Hertog van Orleans, zoon van François) Ferdinands dochter verkoos, zou hij (d.i. deze Fransche Vorst) Milanen en Ast ten huwlijk hebben.’ De keus toch was bij het vrede-tractaat uitdrukkelijk aan den Keizer verbleven, die dan ook bij afzonderlijke latere acte verklaarde, niet zijne eigen dochter, maar die van zijn Broeder, tot dat huwlijk beschikt te hebbenGa naar voetnoot(1): - waar mede hij dan Milanen enz. had moeten geven; doch het tijdig overlijden van den Franschen Prins bevrijdde hem hiervan; - en waarop hij dan zich haastte een beslissend einde aan deze zaak te maken, door zijn eigen zoon Philip met Milanen te beleenen.] | |||||||
[pagina 197]
| |||||||
Rer. Austr. XII c. 15. init. p. 301. α. - Doch ofschoon dit in 't Latijn eigenlijk de door B. uitgedrukte som beteekene, komt dezelve mij, naar de waarde van 't geld in die tijden en de geldsommen, die men toen gemeld vind, en naar het bestek van de Protestantsche Duitsche steden waaruit die gelden getrokken wierden, exorbitant voor, en geloof ik dat men er veilig een nulletjen mag afdoen, en ze aldus op 16 millioen Rh. Guldens reduceren.] | |||||||
Bladz. 160, r. 7. ‘bij een gouden bulle.’(Bij de later Grieksch-Keizers, van het zoogenaamd bas-Empire, waren gouden brieven in 't gebruik, wier letters zelve goud waren; doch in 't Westen is een gouden bul, een keizerlijke brief met zwarte letters, doch waaraan een gouden zegel (of een zegel in gouden doos) hangt. Bul heet de brief zelve [de naam is nog over in de doctorale bullen], van het zegel; om dat oudtijds (en nog onder de Karolingen) die zegels bol opgedreven waren, die naderhand plat en gestempeld of in was gedrukt zijn geworden. - Gouden bullen, geven de Keizers (eene bijzonder beroemde, en bij uitzondering Gouden bul genaamd, is die van Keizer Karel IV, van 1356): zilveren, de Koningen; koperen de mindere rijksstenden, en aldus ook de op Vorstelijk of Staten-gezag bestaande, en graden verleenende, Hoogescholen). - | |||||||
[pagina 198]
| |||||||
Ergo per 100 annos desuetudinis abrogatum fuisse, si promulgata esset. Dit stuk van zeer veel belang: Hierover bort van Arresten, [in zijne Rechtsgel. Werken: ook voet, ad tit. D. de in jus voc.] | |||||||
Bladz. 161, r. 4. ‘Ruard Tappert.’Ruardus Tappert van Enchuysen Professor der Theologie en Inquisiteur etc. een doorgeleerd man. - In zijn kindsheid zeer dom. Toen zijn moeder hem (18 jr. oud) op de Hoogeschool bracht, verhaalde zij dat hij 16 jaar oud, geen onderscheid tusschen een koe en koornmolen wist, en geen paard van een vrachtschuit onderscheiden kon. Paarden hield hij toen voor koeien die geen hoornen hadden. Zijn praat was zeer stamelend, en hij kon de r niet uitbrengen. - Dat hij zeer vervolgziek was, is allerbekendst en schijnt zeker. ['t Is als of B. zijne berichten over Ruard Tapper geput hebbe uit de Spot-Vergoding van Tapper, nog bij deszelfs leven uitgegeven door henr. geldorpius (Apotheosis, 1558). Doch het vermelde omtrent Tappers botheid schijnt mij niet wel bestaanbaar met het bericht, dat Tapper pas negentien jaar oud zijnde, met veel lof (secundus inter Magistros Artium) aan de Leuvensche Hoogeschool den graad van Magister Artium verkregen hebbeGa naar voetnoot(1). Zijn hoofdwerk is Explicatio articulorum Venerandae Facultatis Sacrae Theologiae generalis studii Lovanicnsis circa dogmata Ecclesiastica ad annos triginta quatuor controversa, una cum responsione ad argumenta adversariorum. 2 Tom. in folio, Lov. 1555, 1557. geleerd en massief, maar zoo log en | |||||||
[pagina 199]
| |||||||
smakeloos, als reeds de titel de voorsmaak geeft. 't Werk is opgedragen aan philips, (nom. ux. Mariae) Koning van Engeland; en voor aan 't Tweede Deel is een brief gedrukt van Philips aan den auteur, met dank, lof, en aanmoediging: waarop dan weder een opdragt van dat Deel aan dien Vorst volgt. - Dat Tapper als Kanselier der Universiteit te Leuven veel gezag had, maar zich gelden deed en onhandelbaar was, is mij ook gebleken uit de vroegere, nog onuitgegeven briefwisseling van joach. hopperus met vigl. van ayta, waarvan elders nader. - Voorts moet men 't oog houden, dat Tapper d. 2 Maart 1559, en dus lang voor het uitbreken der eigenlijke troubelen, overleed.] | |||||||
Ald. aant. (1) ‘Hamburger Coor.’(In Amsterdam was men zoo hard Roomsch, dat men bij de dood van een Hamburger koopman hem niet in de kerken, noch op de kerkhoven, durfde begraven. Hieruit ontstond het zoogenaamd Hamburger choortje in de Nieuwe kerk, ongewijde aarde bevattende, waar men de vreemde kooplieden begroef.) | |||||||
Bladz. 16:, 162. ‘Inquisitie.’Wat inquisitie zij? De oorsprong in 't extraordinair proces. de inquisitio magistratuum in facinorosos, Jure Romano cognita. Hier niet aan te denken; maar aan de paterna et pastoralis auctoritas Episcopi. hinc
| |||||||
[pagina 200]
| |||||||
Hinc tota forma processus inquisitorii, qui moribus, ex Jure Canonico adoptatus. Hujus utilitas prae processu ordinario Juris Romani. Hujus abusus qui referendus ad 4 ista capita, quae singulatim persequenda! Mox de Ordinatione Processus Criminalis (de Stijl van proc. in criminele zaken) door Alva gegeven. 't Beste stuk dat er bestaatGa naar voetnoot(1). | |||||||
Bladz. 163, r. 16. ‘De algemeene Seent.’(Seent, concilie, is eene verbastering van Synodus. Nu verkort men meer op het eind der woorden: de prosodie van dien tijd was dezelfde als thands nog de Engelsche, drukkende op de eerste syllabe.) [Dit woord verdiende hier te meer gemeld te worden, om dat ook in onze oude vaderlandsche (Friesche en Croninger) rechten, Seend- of Zeend-rechten voorkomen; dat Geestelijke rechten zijn: maar men weet dat het Kerkelijk recht zich ook over vele belangrijke stuk- | |||||||
[pagina 201]
| |||||||
ken van het burgerlijk leven en deszelfs rechtsbetrekkingen heeft uitgestrekt.] | |||||||
Bladz. 166, r. 1-4 (Concilie van Trente.)Zie du thou over het jaar 1563. EspenceusGa naar voetnoot(1) klaagde dat Italie zoo veel of meer Bisschoppen had, als de geheele Christenheid te samen, waarom zij in de algemeene Kerkvergaderingen alles met hun meerderheid doordreven. Bij Catharina de Medicis kon geen Paus aanneming of afkondiging van de decreten des Trenteschen Concilies verkrijgen: ook niet bij Karel IX, noch bij Hendrik III. - Hendrik IV beloofde dit plechtig om 's Pausen absolutie te bekomen, maar kon het ter zake van den tegenstand der Parlamenten, niet tot stand brengen. | |||||||
Bladz. 167. na r. 8 en vóór r. 7. v. ond.Doch ook hiermede was 't oorlogen noch voor Karel niet ten einde gebracht. Want behalven de voortdurende moeijelijkheden met Albertus van Brandenbnrg, tegen wien de Rijksban afgekondigd werd, werd hem nieuwe onlust in Italie berokkend. Paulus IV, die op den Roomschen zetel aan Julius des III opvolger (Marcellus II) in dit jaar opvolgde, van het geslacht der Caraffen uit Napels zijnde, die in de samenzweering met Frankrijk altijd een rol gespeeld hadden, droeg hem een doodlijken haat toe. Hij verbond zich met Hendrik de II, wien hij Napels beloofde; en zocht dra een geschil met Karel, waarin hij zich heviger toonde, naar mate deze genegener was om het te ontwijken of bij te leggen. Hij smeet vervolgens alle Kardinalen, die 's Keizers bescherming hadden, in gevangenis, en | |||||||
[pagina 202]
| |||||||
het moest tot een oorlog komen, die dan ook in 1556 weêr algemeen werd; maar die niet tot Karels regeering behoord heeft. | |||||||
Bladz. 171. Aanteek. 1.[Hiertoe behoort B's afzonderlijk opstel (meest naar van der vijnckt) Oorsprong van den volks-haat tusschen de Nederlanders en Spanjaarden: 't welk ook het volgende Deel had kunnen openen; doch ik, om gelijke redenen als zijne uitweidingen over de Inquisitie, achteraan dit Deel plaatse.] | |||||||
Bladz. 175, r. 7-10.Niet te onrecht heeft een Nederlander van hem gezegd: ‘Omnino Magni cognomen ei conveniebat prae aliis multis quibus adscribitur; sed hoc praereptum erat a Carolo Pipino; nec tamen aliter usu venit, quam ut Caroli Quinti auditum nomen nihilominus impleat aures hominum, quam si Magnus diceretur.’ Ulr. huber, Hist. Civ. T. II. p. 25. | |||||||
|