Geschiedenis des vaderlands. Deel 1
(1832)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 37]
| |
Franken.In de helft der derde eeuw zijn de Franken, zoo men wil, in het eiland der Batavieren gevallen. Men volgt in dit opzicht montfaucon, de la Monarchie Françoise, en deze grondt zich op ammianus marcellinus XVII, 8. Te dier gelegenheid behandelt men de vraag, wie de Franken zijn, en van waar? Hun naam is één met die van vrij, vrank en vries. - Kan Vries komen van vriezen? Wat ons land betreft, gaan ons eigenlijk de Franken in dien tijd (en zoo lang zij geene gemeene heerschappij aannamen) niet aan, maar alleen de Saliers. ‘Franci illi (zegt ammianus) quos eonsuetudo salios appellavit, ausos olim in romano solo apud Toxandriam locum habitacula sibi figere praelicenter.’ [Die Franken, die gemeenlijk Saliers genoemd worden, die weleer met drieste stoutheid zich vermeten hebben, zich op Romeinschen grond bij Toxandrie met der woon te vestigen]. Hier uit vloeit: 1o. Dat Franci een algemeener naam was, meer volken bevattende, dan die men gewoon was Saliers te noemen. 2o. Dat zij niet (als men zich inbeeldt) op 't eiland der Batavieren zich voor lang neêrgezet hadden, maar a) in solo Romanorum; d. is binnen de palen van het Imperium Romanum, waar buiten de Batavieren woonden [bov. bl. 28]. | |
[pagina 38]
| |
b) en dat wel bij Toxandrie, dat is naar den zeekant toe. Dat Toxandrie met Texel van één oorsprong is, toont Tessenderloo in Brabant. De Tessenders of Tassanders naamlijk bewoonden de Taszanden, dat is buitenduinen, opgestoven zanden uit zee: (de Kaninefaten de binnen of holle duinen, waarvan zij hun naam hebben) en deze zanden strekken zich uit tot voorbij Breda en Zandrode, waar onlangs het altaar der Dea Sand-raudiga gevonden is. 3o. En dat die nederzetting reeds voorlang (olim) plaats gehad had; en. 4o. Praelicenter, dat is: invitis Romanis, saltem sine consensu Imperatorum [in spijt van de Romeinen; althans zonder vergunning der Rom. Keizers]. Voeg hier bij dat die Sedes apud Toxandriam locum nabij Tungri (Tongeren) was: want daar zonden zij Juliaan hun gezanten, en van daar viel Juliaan hen onverhoeds op het lijf. En het schijnt dus veeleer, dat die Saliers zich daar neêrgezet hebben, waar men 't te voren het vaste land der Bataven noemde, waar zij ook, vóór den oorlog onder Civilis, een soort van steedjen hadden, maar welk land het niet blijkt dat zij na het verdrag met Cerialis weêr bezeten hebben. In het begin der vierde eeuw vindt men onder dien naam van Franken een aantal volken geteld. Dus nevens de Saliers, de Tubanten, de Chamaven, de Bructeren, de Usipeten, de Cheruscen, de Sicambren, de Vangionen, de Alemannen. Somwijlen worden die volken bij de schrijvers met hun bijzonderen naam genoemd, somwijlen met den al- | |
[pagina 39]
| |
gemeenen naam van Franken. Ten tijde van Constantijn den Groote vindt men Franken aan de Waal, in den tijd van Honorius en Arcadius aan den Rhijn. De Saliers zijn hoogstwaarschijnlijk uit ons Overijsselsch Salland afgezakt. De Chamaven, die (als blijkt uit den tocht van Juliaan) eenige dagreizen Noordwaart van zijne legerplaats bij Tongeren woonden, heeten zichtbaar Ham-ouers d.i. Ham-bewooners, of Ham-landers, en moeten dus naburen van de Saliers, of liever van hun Salland geweest zijn. Misschien aan de overzijde der Eems. (Hamburg vindt men dus, Ham, enz. en Hanover is niets anders dan Hamouwer). De Bructeren vonden wij in de Broeklanden van Overijssel, terwijl misschien de Tubanten aan Twente den naam gaven. De Usipetes waren, naar 't schijnt, door de Lippe van de Bructeren afgescheiden, en Zuidelijk van hun lagen de Sicambren, naar het riviertjen Siga genoemd, omstreeks Bon in den Rhijn vallende en zijn naam gevende aan een deel van Nassau (d.i. Natte ouw, nat land; anders water-land, Weterauie). De Cheruscen zoekt of plaatst men aan de overzij' van de Wezer. De Vangionen woonden tusschen Rhijn en Moezel, en volgden den eersten opwaart gaande de Sicambren. En de Alemannen eindelijk (die dezelfde met de Suevi zijn) volgen in die orde aan de overzijde van den Rhijn tot aan zijnen oorsprong in Helvetie. Zie daar dus een geheele reeks van volken, van den mond van onzen Yssel af tot aan den oorsprong des Rhijns in één bond en bondnaam vereenigd. Waaronder noodwendig het Romeinsche rijk in Gallic eindelijk bezwijken moest. | |
[pagina 40]
| |
In later tijd vindt men onder deze volken ook Warnen, Katten, Anglen, Ansibariten, Friezen, en eenige meerdere of grooter of kleiner volken of volkjens onder hen geteld. De Warnen misschien van War (oorlog) even als de algemeene naam van Germanen, en bijzondere van Hermenduren, louter Heerman schijnt. Zoo zijn de Veromandui, meê in 't Nedergallien geplaatst, Warmannen. De Katten kennen wij nog uit Katzenellebogen (verbastering uit Catti Melibocci). De Ansibaren worden beide door ligging en naam als Eems-waêven (Eemsmannen) kenbaar, en de Anglen en Friezen zijn elk bekendGa naar voetnoot1. Van de Saxen en Duringers (Thuringers) spreek ik niet. De eerste naar het zwaard (sachs) genoemd, en de andere door de Westelijke helft van Duitschland verspreid. De Quaden schijnen wel dezelfde naam met de Chauci te zijn. Indien wij de Franken als zoodanig beschouwen, kan het ook niet vreemd zijn dat men bij ons op bijzondere plaatsen zoo vele van die namen vindt overgebleven. De doortocht van zulk een ontzachlijke menigte, en hun vrij langdurig verblijf in de Zuidelijke Nederlanden (gelijk wij het thands noemen) moest bij een verdere toezakking, terwijl daar de vloed stil stond (waar van straks!) ook de boorden des Rhijnarms, die door Utrecht en Leyden ging, vervullen. Hiervan de namen van Sassenhem, Kattenwijk, Noordwijk, Warmond, Warmeland, en der- | |
[pagina 41]
| |
gelijke misschien, schoon ik meer geneigd ben, om die aan later tijd toe te schrijven. En geen wonder dan ook, dat daar de Friezen hier te landen toen verre de talrijkste moesten zijn, de naam der overige hier in dien van Friezen verzwolgen is. Vreemd zou het zijn indien de Bataven in dat bondschap, het geen werkelijk bestond en bij zozimus vermeld wordt, mede geen deel genomen hadden. Deze intusschen zijn zeer voortgegaan, de Romeinsche legers te volgen. In dienst van Jovianus vindt men ze nog als dappere hulpbenden genoemd, ook nog onder Valens (Honorius opvolger) [Valens regeerde vroeger dan Honorius] in 378, maar sedert verneemt men van geen Bataven. Juliaan, Jovianus voorganger had, tegen de helft van de vierde eeuw, in zijn legertocht Bataven, die tegen de Alamannen dapper vochten. Hij trok (als gezegd is) tegens de Saliers, verraste en verdreef hen, doch niet in hun oude woonplaats, maar op den Romeinschen grond; en zoo was het ook tegen de Chamaven, die nevens de Saliers zich buiten hun landpalen op Romeinschen grond begeven hadden en te rug gedrongen werden. Onder hem echter bestonden de Bataafsche auxilia [hulpbenden] niet meer uit bloot Bataven. Zij waren toen saamgesteld uit Saliers, Bataven en van hooger afgezakte Quaden. En dus schijnt het dat de Bataven allengs gesmolten zijn. Niets ook is natuurlijker dan dit. Want daar de Romeinen steeds genoegzaam alle strijdbare manschap uit dit eilandjen trokken en wijd en zijd in hunne krijgstochten gebruikten, altijd het zwaarste spits lieten afbijten, rivieren en stroomen aan | |
[pagina 42]
| |
't hoofd der legeren zwemmende overtrekken, enz. enz. moest, naarmate die oorlogen drokker wierden, de bevolking allengs verminderen, die vermindering toenemen, en het land ledig en voor de naburen openstaan, waardoor zekerlijk niet lang na Juliaan (indien niet reeds te voren) 't zij dan Saliers, 't zij Friezen (die sedert jaren van geen Romeinen gestoord waren), 't zij andere, als Quaden, Saxen, enz. zich daar in neêrgezet en den Bataafschen volksnaam in den hunnen gesmoord hebben, terwijl echter het land zijnen land- of grondnaam behield. De naam van Franken was derhalve een bondnaam of (mooglijk) een algemeene volksnaam. Dit te beslissen is moeilijk. Men heeft zich voorheen verbeeld, dat de Franken uit het tegenwoordig Frankenland, (Franconia) zijn, en men vindt daar ook een riviertjen de, Sale, waar van men de Saliers afleidt. Edoch latere en diepe geschichtkennis heeft velen geleerden overtuigd dat die benaming van Frankenland en van Sale eeuwen jonger is dan het bestaan van de Franken aan Waal, Eems, en Rhijnstroomen, en eerst ontstaan bij of na hunne algemeene bezitneming van Gallien. Wij zagen reeds dat de Franken (wie zij dan ook zijn, een volk of bondschap van volken) langs den geheelen Rhijn woonden, en één doorgaanden strook maakten. Maar men wil hooger oorsprong. De middeleeuwen leidden dien van Troje of van Alexander af. De Franschen hebben lang het eerste en de Grieksche Etymologie van φεϱ᾽ ἀρϰος vastgehouden. De Saxen voornaamlijk het laatste, of liever beide, | |
[pagina 43]
| |
want volgens fredegarius verdeelden zich de Trojanen die overbleven (en die men van Eneas en zijn medevluchtelingen onderscheiden moet) in twee benden, waar van de eene in Macedonie kwam, de andere aan den Donau en van daar naar den Rhijn trok met den Francus, of Francion aan het hoofd, naar wien zij (als in alle oude fabelen) genoemd zouden zijn. Otfried, ten tijde van Karels (des grooten) kleinkinderen, zegt, dat zij
in sibbu joh in ahtu
Sin Alexanderes stantu.
Witkind, ook Duitsche munnik, zegt het zelfde van de Saxen. Gregorius turonensis doet hen van Pannonie komen. Enkelen hebben gewild, dat zij afkomelingen van vroeger uitgeweken Gallen zouden zijn, die nu te rug keerden. 't Een en ander heeft geen genoegzamen grond in de Geschiedenis voor zoo verr' zij tot ons overgekomen is, om er op af te gaan. Leibnits houdt de Franken oorspronklijk te zijn uit de Noordlijke zeekust van Duitschland tegen over Schandinavie. Hij grondt zich op den Anonymus Ravennas (zekerlijk een Duitscher of Goth) die L.I. c. ii. met zoo vele woorden zegt: ‘Dat voor Danie het Elbeland is, bij de ouden Maurunganie genoemd, en dat in dit Land de Franken verscheiden jaren gewoond hebben.’ Paulus diagonus de rebus Lombardicis (een Goth) zegt, dat dit zelfde land zich langs de Baltische zee strekt. De naam is Moringanie (Morinwoners is zeekusthewoners) van moor, zee, 't geen we reeds getoond hebben in Morini, Armorike, moor, en | |
[pagina 44]
| |
marmer. En de naam is nog over in Po-meranie, dat is in het Slavoons zeestrand of zeekust volk; zijnde po volk, en verwant met het Lat. populus, dat misschien uit popo en λαος saamgesteld is, zoo als in die taal vele Duitsche met Grieksche woorden tot een zijn gesmolten, en volgens onze Institutiones Justinianeae tot één lichaam geworden, zoo dat geen van beide ze meer vindiceeren kanGa naar voetnoot1. Ermoldus nigellus, een schrijver, die zijn werk aan Lodewijk den zachtmoedige opdraagt, bevestigt dit, en zegt dat de Franken van de Denen afstammelingen en landslieden (compatriotae) zijn; Ipse quidem populus -
- pulcher facie, cultu, statuque decorusGa naar voetnoot2.
[Een schoon, deftig en beschaafd volk].
Van de Denen zegt hij, want die naam was toen aan de bewoners van de Dene ter wederzijde gemeen, en niet alleen aan de Noordoeverbewoners. 't Is de naam van de Eider, zoo als zij nu heet van de Hegge of Hage, dat is 't afsluitsel dat (als Bisschop ditmar ons leert) daar, in later tijd, gemaakt en vervolgens in een zware muur met een | |
[pagina 45]
| |
poort veranderd isGa naar voetnoot1. Eider en haag is hetzelfde en daarom noemt de Hoogduitscher eidechse het dier dat wij hagedisse noemen, dat is haagdasse. De das is een languitgestrekt withuidig dier waar van men het bont om den hals droeg, en waarvan de naam aan onze, nu katoenen, nachtdassen gebleven is, even als die van de sabel aan soortgelijke zwartbonten halsstrook, in mijne kindsheid gebruiklijk. Zoo vindt men in Deenmarken als bij ons een Zeeland. Zie daar dan de uiterste grenzen van de Frankische volken. Van Pommeren af naar den Rhijn toe de zeekust langs met minder of meerder diepte landwaart in, naar mate de landen gesteld waren; waarbij zich naar 't schijnt ook Saxen, en misschien wel eenige Cimbren of Jullen gevoegd hebben, toen zij den weg naar Gallien optrokken. Of dit uit bloote veroveringszucht, of uit te groote overvloed van volk in hun landstreek, of uit drang van andere volken, die hen overvielen en dus als voortstuwden, of uit haat tegen de Romeinen, wier veroveringszucht in het Noorden toen eerst recht doorklonk, ontstaan zij, mogen wij daarlaten. De zaak-zelve is ons genoeg. Naderhand strekten de Saxen zich van den Rhijn tot die Dene uit; naamlijk onder Otto den Groote. Intusschen schijnen alle die woningen niet zeer bestendig geweest te zijn. Wanneer oude schrijvers hen aan den Palus Maeotis [Zee van Azof] vinden, is dit een zeer | |
[pagina 46]
| |
natuurlijke misslag voor de Baltische zee, waar toe de gelijkheid van den naam Kimbren, met de Cimmerii bij onkundigen aanleiding gaf. Maar dat verscheiden dier volken (en inzonderheid de Saliers) verschillende woningen gehad hebben, is ontwijfelbaar, en wellicht was hun eigenlijke zetel over de Wezer, en waren onze Sallanders slechts een uitvloeisel van hun. En zoo kan het ook met die in Frankenland geweest zijn. Ook is het niet onwaarschijnlijk dat zij aan gene zijde des Wezers de Salische Wetten gemaakt hebben, die sedert in het Latijn vertaald, in Frankrijk zijn overgebracht, aangenomen, en bevestigd, en naar welke men thands nog la loi Salique als grondslag van het Fransche Staatsrecht beschouwt. Ten tijde van Theodosius den groote, schijnen zij een algemeenen Koning gehad te hebben, die men Priam noemt, en wiens zoon Marcomir was, de vader van Faramond (naar wien de onzen het dorp Warmond genoemd willen) doch men meent dien naam van Priam bedorven te zijn, en zoo acht ik ook dien van Faramond. Misschien was beide Warman, een echte krijgersnaam! Hun Frankrijk strekte toen langs den Rhijn van Ments tot ons oud Bataveneiland, en mooglijk, dat het dit mede insloot. Sidonius noemt hen Barbaros ad wailalim. Procopius voegt tot hen de Arborichen. Het is zeker genoeg, dat men met zozimus Armoriken moet zeggen, en deze van de zeekust benoemde volken strekten zich van de Schelde tot Nederbrittanje, en tot zoo verr' was het Rijk der Franken onder Childerik die te Doornik begraven is. | |
[pagina 47]
| |
Van waar zij zich onder Clovis (dien wij Lodewijk noemen) eerst later tegen het eind van de vijfde eeuw over het overig Gallien verspreiddenGa naar voetnoot1. Wanneer wij tot Cezars tijd te rug keeren, vinden wij dat Ariovist zich reeds een recht op Gallic toeeigende. Waar uit spruitende en tot hoe verr', is onzeker, zoo 't niet was uit de onzekerheid der grenzen. Want de Rhijn was (voor de Germanen) geen grens: zij erkenden hem niet als zoodanig en bij zomerdroogten was hij ook geen grensweer. Zie Mamertini Panegyr. De Germanen (uit de Schijten afkomstig) waren buitendien in hun oorsprong zwervers. 't Eene volk dreef het ander voort. In Cezars tijd had men 't geval met de Helvetiers, en die stroom moest dus eindelijk op 't Romeinsche Rijk storten. De kracht van 't Romeinsche Rijk, de meerderheid der Romeinen in krijgskunst, en 't ontzach, dat zijn naam, en de overwinning over zoo veel volken inboezemde, weêrhield en schrikte af. Maar met de verdeeldheden, inwendige verzwakking, en vooral de algeheele verandering van taktica en wijze van vechten, hield die kolossus op zoo ontzachlijk te zijn, en men zag hem nu aan de eene dan aan de andere zij waggelen. De ligging aan zee, maakte dat na wederzijdsche | |
[pagina 48]
| |
scheepstochtjens tusschen de Schotten en Noormannen, die van de Noordkust van Duitschland smaak in het zeeschuimen kregen. Te weten, niet wat men er thands door verstaat, maar het aantasten van vreemde stranden, indringen in stroomen en rivieren, en rooven en blaken. Dit werd een roemrijk metier. Dit maakte de bewaring van Gallie, al steeds moeilijker, daar het nu van twee zijden te beschermen was. De Romeinsche legerhoofden in Gallien werden niet genoegzaam ondersteund; moesten de Naburen te vriend houden; ruimden hun allengskens meer en meer in. Verscheiden zochten zich onafhanklijk, of zelfs meester van 't Rijk te maken. Dus was 't met Posthumus (onder Gallienus) die door de Celtae en Franci werd bijgestaan. Dus met Lollianus, Victorinus, Tetricus: gedurende welke beroeringen de Germanen al steeds in grooter getal toestroomden. Aureliaan sloeg de Franken en Sueven; Probus nog gevoeliger. Zij waren toen reeds aan wederzijde van den Rhijn gezeteld, door hem in hunne moerassen overvallen, bij honderdduizenden (400,000) gedood, en over de Elbe gejaagd: en - zij smeekten om vredeGa naar voetnoot1. Die vrede werd hun toegestaan: en hoe? Zij bekwamen land, meer dan zij gehad hadden, en waardoor het Romeinsche grondgebied verminderd wierd. Zoo ging het telkens. Heerlijke overwinningen, door Dichters, Panegyristen (waarvan Gallie en Italie vol waren) tot den hemel verheven! maar altijd land verloren, en de Duitschers steeds meerder in geial en in uitgebreider ruimte op den Romeinschen bodem! | |
[pagina 49]
| |
Het werd zeer ernstig in dien hoek onder Diocletiaan; die daarom Maximiamus Herculius Cezar maakt [Mederegent en bestemd Rijksopvolger] en met een leger in Gallie zendt. Deze trekt den Rhijn over, behaalt grooten roem bij de Lofredenaars; maar de uitwerking was ten aanzien van den staat der zaken, gering. Men verneemt bij die gelegenheid van Bagaudi (wie deze?) Burgundi, Chaiboni (Heiwoners?) en Herulen die van den Donau derwaard gevloeid waren. Men vond goed den Frankenkoning die toen omstreeks dit land bestond (Genoboud genoemd) zich te vriend te maken. En dit had den naam van hem te bevestigen, of zelfs, aantestellen. Maar 't was een verbond, waarbij de Romeinsche Cezar hem het Land van Nerwiën en Treviren, afstondGa naar voetnoot1. Maximiaan had ook goede reden om, tot wat prijs ook, daar vrede te maken. CarausiusGa naar voetnoot2 had in Brittannie 't keizerschap aangenomen, en dien ging hij bevechten. 't Gelukte hem door hulp der Gallen, die uit hoofde van misnoegen tegen Carausius, wegens zijn gedrag ten opzichte der zeerooverijen, zich met den Romeinschen Cesar vereenigden; en hij nam toen den tijtel van Augustus aan: - waarin Diocletiaan wel berusten moest. Hij bevestigde 't, in weêrwil van zich zelven, maar koos twee nieuwe Cezars (Chlorus en Galerius Maximianus) om de sterkste te blijven. Konstantijn de Groote slaat vervolgens Franken die | |
[pagina 50]
| |
den Rhijn overtrokken, en door hem in hinderlagen gelokt werden; en hij werpt hun beider beirvoerders voor de wilde dieren. Hij trekt Noordwaart op en overvalt de Bructeren en roeit ze uit, met wegvoering van het overschot, dat ook in den Circus, door de wilde dieren verscheurd wordt. Maar die zelfde Konstantijn tracht de Germanen te winnen en tot Romeinen te maken, en geeft den Franken het jus connubiiGa naar voetnoot1. Onder zijn zonen werden zij bij gelegenheid van nieuwe invallen in de Romeinsche gedeelten van Gallie, door geschenken tot bondgenootschap overgehaald. Van dien tijd af kochten de Romeinen den vrede van hun, even als tegenwoordig de Mogendheden, van de Barbaresken. Dit was het verkeerde middel. Een geweldige zwerm (van Franken, Alemannen en Saxen, dus schrijft men) koomt op nieuw over den Rhijn, en valt op Romeinen, Gallen, en Duitschen zonder onderscheid: (want die zich met de Romeinen in bondschap nedergezet hadden, worden van de Overrhijnschen als vijanden met hun aangemerkt). 't Moorden en sloopen was ontzachlijk. Nabij de vijftig bloeiende steden verwoesteden zij, en zij namen het grootste gedeelte van Gallien in. Zoo, naamlijk, als wilde volken een land innemen, zonder plan of maatregelen om het te behouden. Juliaan werd nu tegen hen gezonden en deed een verstandige en gelukkige veldtocht tegen hen. Hij | |
[pagina 51]
| |
had Bataven in zijn leger, die dapper tegen de Alemannen vochten. Hij trok meer Noordwaart, en verraste dus de Saliers en Chamaven (als gezegd is) op de door hun ingenomen gronden, maar niet in hunne oorspronklijke woonplaats. De eensbegonnen afzakking der Noordelijke Duitschen ging echter voort; de Saxen verdreven de Quaden, waar men nu eerst van hoort. Wie zijn zij? - Dezelfden als de Chauci (Kawen, Kaden, of Waden); mooglijk van wadden, lage landen) mooglijk van kade, waterkeering of wal, genoemd. Zij zetelden aan de lage, moerassige Noordkust tusschen Eems en Wezer, waar over in later tijd Friesland zich uitstrekte. Deze Quaden weken naar het woest gedeelte van Vlaanderen, schuilden daar in de bosschen, zoo als later de Schlaven of Slavonen ('t Woud zonder genadeGa naar voetnoot1). De impulsie van de Saxen was uit het Oostelijk Saxen Westwaarts, en deze volken konden niet wijken dan Zuidwaart, en drongen dus de Neder-Saxen ook gedeeltelijk voort. De Bataafsche auxilia [hulpbenden] in Gallie bestonden nu uit Saliers, Quaden, en Bataven: waaruit men een reeds begonnen vermenging of bijeenwoning dier drie volken kan afleiden. Constantius niet willende gehoorzamen, maakten zij Juliaan Augustus, en hij werd ook op de Noordsche wijze gehuldigd of uitgeroepen, op een schild gezet. Onder Jovianus verneemt men van Attuarien, die over den Rhijn vallen, en bij de Rijksverdeeling | |
[pagina 52]
| |
der Karolingen nabij de Betuwe woonden. Na dezen vallen de Alemannen in Rhaetie, ook houden de Quaden geen rust. Ook vallen de Sarmaten in Pannonie, waar de Bataafsche auxilia ook gemeld worden. De beweging in Duitschland was algemeen. Want terwijl zij uit het hart van Germanie westwaart en naar den Rhijn dreef en dus het Romeinsche Rijk perste, drongen de nog Noordlijker en Schandinavische volken oostwaart af, en werden daar, 't zij met de woeste Don- en Donau-volken vereenigende of zich verbindende, 't zij afzonderlijk, eerst de overweldigers van den Westlijken Rijkszetel en vervolgens ook de Franken geducht. Leibnits leidt de beginsels van dit alles van den oorlog van Antonius den Filozoof tegen de Marcomannen af, die toen in Bohemen en Moravie woonden. Dit was in de laatste helft der 2e eeuw. En er is in der daad vrij wat schijns voor, dat die oorlog, sommige Natien hebbende doen toevloeien, en anderen wijken, eene zich meer en meer verspreidende beweging door het geheele Noordlijke van Europa verwekt hebbe, die zich na lang genoeg woelen tegen de Romeinen determineerde; wier overweldigingszucht deels eene zucht tot navolging, deels eene verontwaardiging en innigen wrok gaande maakte weldra door de roofzucht versterkt, en waarbij de inlandsche geschillen, die hen anders bezig hielden, gesmoord werden. Valentiniaan beteugelde naderhand Saxen en Franken, en schijnt zelfs een deel van deze streken in bedwang gehouden te hebben door het bouwen van | |
[pagina 53]
| |
sterkten. Maar schoon men daar door gebonden zat, dit belette den Saxen niet de Elbe uit te loopen en de kusten tot zelfs in de Middelandsche zee te ontrusten. Voor de Saxen, schijnen de Cauchen dit reeds gedaan te hebben. Naderhand werd het een soort van beroep bij de Noormannen, en Denen. Door verraad bedwong men deze Saxen bij een inval die zij dus in Gallien waagden. Van dien tijd (en hieruit mag men oordeelen van de beteugeling dier volken door de Romeinen) nam Valentiniaan ook Saxen en Franken in zijn leger. En vervolgens werden er op gelijke wijze alle natien ingebracht. 't Was een soort van allergevaarlijkst bondgenootschap, dat een fraaie naam kreeg, maar den val van het Rijk voorbereidde. Het verval in de Romeinsche legers, wapenhandel, en krijgstucht was weldra volkomen, nu men geen Romeinsche legioenen meer had, en de Romeinen een zeer klein gedeelte hunner heirmacht en legeren waren. Alles veranderde, en de overmacht der Romeinsche wapenen verdween dus met hunne oude tactica en aalouden geest. Van dezen tijd tot de regeering van Honorius in het Westergedeelte des Rijks dat na Theodosius dood verdeeld werd, is de overgang kort. Onder hem trok Stilico, vervuld van zijn heerschzuchtig ontwerp om meester van 't Rijk te worden, den Rhijn langs, tot daar hij zich in twee armen verdeelt en verscheiden moerassen maakt. Eene uitdrukking waarin men ons Vaderland niet miskennen kan! Hij volbracht zijn oogmerk; naamlijk, persoonlijke verdragen voor zich te sluiten met Franken, Sicambren, Brukteren, Sue- | |
[pagina 54]
| |
ven, Alemannen, Saxen, Battarnen, Kimbren en Cheruscen. Verwarde opnoeming van namen, die ons niets leert en meer eene rhetorische amplificatie per enumerationem partiumGa naar voetnoot1 is, dan een recht Historisch verhaal. Die opnoeming koomt echter wederom neêr op het geen de algemeene naam van Franken bevat. Sommige van die lieten echter niet na eenige vijandelijkheden te plegen, die men niet zeer ter harte nam. En hoe kon het anders? Het bleef voor het overige, bij de zee- of strandrooverijen in Gallien bij de Saxen. Met de 5o eeuw (als bekend is) ontstond die overstrooming van volkeren, die het Romeinsche Rijk vernielde, en geheel Europa een anderen toestand, lot, en aanzien bewerkte.
De geschiedenis van Stilico enz. behoort niet tot ons land. Maar het geen men tot ons land brengen kan, is de afkomst der Germaansche volken en inzonderheid van onzen tak. Hier over kortlijk het voornaamste. |
|