| |
| |
| |
[Slotwoord]
Tot het eind gevorderd van eenen voor hart en gemoed my zoo veelzins gewichtigen arbeid, vergun ik my een te rug blik op de achter my liggende bladzijden eer zy komen onder de oogen van het Nederlandsch Algemeen; - een te rug blik, met de uitdrukking eener diepe gewaarwording daarby.
Ik mag het niet ontveinzen, - het zij het klimmen van dagen en het minderen van krachten daarvan mede een oorzaak mag zijn, het zij louter en alleen een gevoel, sterker dan immer, van de verantwoordelijkheid verbonden aan mijne taak, - ik heb grootelijks tegen deze nieuwe werkzaamheid, die ik op my laadde, met betrekking tot het leven en de schriften van Bilderdijk, opgezien. Ik heb dit bepaaldelijk van het oogenblik, dat ik, door een eersten stap verbonden, niet meer te rug kon zonder te kort te doen aan de plicht, die elke aangegane verbindtenis, zonder aanzien van vermogen of onvermogen, met der daad op ons legt.
Niet de mogelijke, de waarschijnlijke, ongunst die aan mijnen naam, hier wederom aan dien van mijn geliefden Leermeester en Voorganger verbonden, te wachten stond, - niet het gezag van wetten opgeworpen door eene Kritiek aan wie het eerste vereischte om ze te geven, dat is doorworstelde Zelfkritiek, ontbreekt, - | |
| |
niets van dat alles, niets dergelijks, bracht dien schroom by my te weeg, welke my anders tegenover het zij gezag het zij ongunst misschien zeldzaam of nimmer te last werd gelegd.
De schroom, - op dit oogenblik zelf van my nog niet geweken, - ligt in de vrees van door mijne onbekwaamheid eene nagedachtenis, die ik zoo hoogelijk vereer en liefheb, blootgesteld, - de goede zaak, die ik wilde dienen, door eigene onhandigheid veeleer benadeeld te kunnen hebben.
Ik weet, dat wy aan dit gevaar ons wagen by elke handhaving, op elk gebied, onzer overtuigingen. Maar daar is toch een onderscheid, of wy ons geroepen weten tot eene verdediging van waarheden wier handhaving een van hooger hand opgelegd belijden is, en waarvan de innerlijke onberispelijkheid den moed onzes harten over alles, of het ware, doet heen zien, - dan of het de zaak en eer geldt van menschen, menschen hoe geëerd en voortreflijk ook, toch van gantsch gelijke bewegingen met ons zelve. Hier voorzeker kan zoo ligt onze ingenomenheid, tegen de beste voornemens aan, ons vervoeren niet slechts tot een verdediging van het laakbare, maar ook, door eene zeer natuurlijke te rug werking, niet zelden tot een overconscientieus loslaten of prijsgeven, juist omgekeerd, van het geen vastgehouden worden mocht en moest.
| |
| |
En evenwel! my zelven in mijn gemoed bewust, dat ik evenmin voor Bilderdijk als voor my zelven iets, wat het ook zijn mocht, zou willen bereiken door andere dan ridderlijke, dan zijner nagedachtenis en onze gemeenschappelijke beginselen niet onwaardige middelen, heb ik my tegen den schroom vermand; en ik schreef, zoo ik vertrouw, in geweten en met het oog op hooger doel.
Hiermede geef ik mijn, ook aldus (ik gevoel het diep), inderdaad zeer zwak en onvolkomen geschrift uit mijne handen af. Ik heb tot verantwoording of inleiding niets in te brengen, verder, dan nog een zeer beknopt antwoord op de tweeledige vraag: Wat wilde ik geven? wat bereiken?
Wat ik geven wilde? - Geen biographie. Voor de onderneming dáárvan was het bestek veel te beperkt, de aanleiding niet gebiedend aanwezig, de tijd nog misschien niet rijp, mijne krachten zeer zeker niet berekend. - Ook geene lofrede. Ik ben het met de mannen der regeerende Kritiek althands dáárin volkomen eens, dat de Lofrede vooral geen surrogaat voor Levensof karakterbeschrijving mag zijn. Heb ik daarom afgezien van lof en bewondering van den man wien ik schetste? Dat ware geweest van my zelven het onmogelijke, - voor mijnen arbeid de ontzieling met eigen hand gevergd! Tegen de even herdachte Kritiek, tegen
| |
| |
hare wonder- en bewonderingsvrees, houden wy vast, allereerst in beginsel, dat zonder het element van bewondering en lof, een oordeel over genie of talent, over een mensch en over zijn werk, evenmin vruchtbaar kan zijn als een boom, niet beregend uit de zomerwolk, maar beschenen door een heldere - winterzon!
Wat wy wilden geven was, hetgeen ook de titel aanduidt, - in den eenvoud van een historisch overzicht van 's Dichters leven en werken, eene bijdrage tot de kennis van zijn beteekenis en karakter, maar deze dan ook te gelijk met een onverholen, onverbloemd, apologetisch doel. - En niemand zal hier wel, vertrouwen wy, beweeren dat de verdediging of handhaving door geen voorafgeganen aanval of miskenning gerechtvaardigd wordt. - Maar indien apologetisch, dan ook (hoe kan het anders?) te gelijk polemisch uit en naar den aart der zaak. Door my althands is de hoogte van kunst nog niet bereikt die noodig is om zijn eigen ja te staven zonder het neen te schokken van de wederparty. En deze - zal het hier voorzeker noch moeilijk achten, noch het zonder groote kans van glansrijken triumf althands by dit levende geslacht, beproeven, op haar beurt haren termijn te pleiten na den mijnen. - Ook aldus blijven wy gerust zij het dan ook eerst in hooger instantie de uitspraak wachten, die de vraag zal beslissen of het Bilderdijk is, die zich het Nederland van
| |
| |
zijnen tijd, - dan of het dit Nederland was, dat zich Bilderdijk onwaardig heeft getoond.
Wat wy wilden bereiken? - Door het plaatsen van feiten en verschijnselen, van woorden en daden, poëzy en prosa, leven en streven, in een gunstig voorzeker! maar zuiver en natuurlijk, niet kunstmatig aangebracht licht, - te doen uitkomen de grootheid van een zeldzaam genie, van een zelfstandig karakter, van een Nederlandsch Christen man. Die grootheid, ook waar zy, gelijk alle menschelijke grootheid, hare kleinheden, hare vele, hare zeer vele kleinheden heeft, kon Nederland tot eene eere zijn, - is Nederland meer dan het de meesten beseffen misschien reeds tot zegen geweest. Ze te handhaven, ondernemen wy wel het minst met de gedachte aan hem, die sedert nu reeds meer dan het vierde eener eeuw in zijn zoo lang begeerde, in de van zijnen Heer hem geschonkene ruste is ingegaan, en die voorzeker door zijne eigene uitingen omtrent lofredenen of levensbeschrijvingen wel niemand daartoe heeft uitgelokt, maar daarvan veeleer op het nadrukkelijkst, op het afschrikkendst afgemaand. Ze in hare zoo veeltijds tragische worsteling met wereld en tegenspoed, met zich zelven in een eerste plaats, tot haar recht te doen komen, is eene plicht in het belang onzes volks, onzer jeugd, onzes nageslachts. In het belang, durf ik er bijvoegen, ook zelfs van die kleine
| |
| |
zielen, van welke men te recht gezegd heeft, dat zy de hevigste, de natuurlijke vijanden der groote zijn. Zoo toch iets in staat is eene ziel, klein of groot van aanleg, naar hooger op te heffen, het is de aanschouwing juist van het groote, in den medemensch van lieverlede niet meer ontkend, niet meer benijd, maar eindelijk bewonderd, en ten slotte bemind.
Doch van Bilderdijk en zijne gelijken is, by en boven dat groote, juist nog onvergelijkbaar meer het klein-, het niet- zijn, dat zy zich in oprechtheid voor God van en in zich zelve bewust zijn, èn leerrijk èn heilzaam. Wat hy in de grootheid zijner gave, in de zelfbewustheid van deze zijne kleinheid, met mond en pen en hart, aan tijdgenoot en nageslacht verkondigde en verkondigt, is Christus en die gekruisigd, de kracht, de wijsheid, de heerlijkheid Gods. Vooral van deze zijne roeping te helpen getuigen, heb ik my steeds een onwaardeerbaar voorrecht geacht.
Dankbaar, beschaamd, en bevend, leggen wy, met allen lof of gaaf van menschen, onze onwaardige pen, onzen nietigen arbeid, voor de voeten van den eenigen Meester, Heiland, en Koning neêr! |
|