De dichtwerken van Bilderdijk. Supplement. De mensch en de dichter Willem Bilderdijk
(1859)–Willem Bilderdijk, Isaäc da Costa– AuteursrechtvrijEene bijdrage tot de kennis van zijn leven, karakter en geschriften
[pagina 324]
| |
gezondheid ten allen tijde boven eenige andere streek in het Vaderland gunstig gewerkt had, - en, by de gesteldheid der atmosfeer, de adem (zoo gy wilt) van studie en geleerdheid, die uit de Academiestad den voormaligen altijd dankbaren Voedsterling of het ware toewoei. Voorts was, na al het gebeurde, het onthaal by deze derde aankomst, zeer natuurlijk wel niet, wat het geweest was in de dagen van des gevierden Dichters eerste optreden als burger van de Academiewereld, - nog veel minder, wat wy het tijdens het koningschap van Lodewijk, uit den aart der omstandigheden, in de toenmalige hoogste verheffing van zijn dichterlijk leven en streven, gezien hebben. Toch ontbrak het niet aan enkele oude Vrienden, die hem en de zijnen op nieuw met hartelijke liefde en blijdschap in hun midden verwelkomden. Ook zagen wy reeds, naar hoedanige aanleiding onderscheidene jongelingen hem werden voorgesteld en in nadere kennismet hem gebracht. Een plan, intusschen, om op deze jeugd eenigen invloed te oefenen, tot vorming het zij eener school of eener party, lag zoo ver van Bilderdijks denkbeelden of natuurlijken aanleg, als het Oosten van het Westen. Mededeeling, uitstorting van gevoelens en overtuigingen, zucht om daarmede (maar ook alleen langs dien weg) voor tijdgenoot en nageslacht nuttig te zijn, was hem behoefte; - getuigenis af te leggen, naar aanleiding en | |
[pagina 325]
| |
aant.vermogen, tegen dwaling en vooroordeel op elk gebied, was hem alle de dagen zijns levens een drang des harten, eene plicht, buiten eenig doel of overleg dan de vervulling zelve dier plicht, - buiten de voldoening aan dien innerlijken conscientiedrang, geweest. Maar het vormen van eene party, het handelen als hoofd eener secte, achtte hy eigenlijk even zeer beneden zijn karakter, als buiten het bereik van de hem toebetrouwde gaaf. Nog sterker, zoo mogelijk, zou zich bedriegen wie voor een oogenblik zelfs onderstellen kon, dat aan den invloed, dien hy op den kleinen maar uitgelezen kring van jonge lieden te Leyden met der daad heeft uitgeoefend, uit de verste verte een beginsel van weêrwraak, of te rug werking van het ondervondene grievende onrecht, eenig deel zou hebben gehad. Wel heeft onze Dichter zich hevig en heftig ook ter zake van zoo herhaalde beleedigingen en ongerechtigheden tegen hem gepleegd, met mond en pen van tijd tot tijd uitgelaten; maar eene handhaving van zijn recht door onedele middelen, door het opdringen van zich zelven aan wien dan ook, was in strijd met zijne innerlijkste beseffen van goed en kwaad, met het meest besliste instinct van zijne ziel. De aanleiding tot het houden van Lessen, - overeenkomstig zijn, ook maatschappelijk, onmiskenbaar recht en bevoegdheid, - over de Geschiedenis van het Vader- | |
[pagina 326]
| |
aant.land is gantsch eenvoudig geweest de uitgedrukte begeerte van een klein aantal jeugdige Academieburgers, die verlangend waren om ook eens een niet-officieele stem over gewichtige vraagpunten van Nederlandsch Leenen Staatsrecht, Ondheidkunde, geschiedenis en geaartheid van middeneeuwsche en latere personen en partijen te hooren. Zy waren in dit verlangen, zeer bijzonder, door een by uitnemendheid en hier vooral in den zuiversten zin des woords vrijzinnigen Hoogleeraar aangemoedigd geworden, Prof. H.W. Tydeman, die niet ligt eene gelegenheid liet voorbij gaan om de gaven en geleerdheid van den grooten Dichter, zijnen boezemvriend, ook met het oog (waar het pas gaf) op zijne tijdelijke belangen, te helpen strekken ten nutte van het opkomend geslacht, de hope des Vaderlands. De aart en strekking dier Lessen te Leyden, gedurende een bepaalde reeks van jaren (aangevangen in 1817) voor een telkens verschen, nimmer by uitnemendheid uitgebreiden kring van hoorders gehouden is sedert op de meest openbare wijze ter kennis gebracht met de uitgaaf zelve, na den dood des Dichters, door Prof. H.W. Tydeman, aan wien daartoe op billijke voorwaarden het recht was overgedragen. Misschien is de eenige kwade dienst, aan de nagedachtenis van den in alles oorspronklijken en paradoxen Geleerde, door die Uitgaaf gedaan, wel de titel geweest, waaronder zijn | |
[pagina 327]
| |
aant.werk het licht zag. Op dien van Geschiedenis des Vaderlands in den eigenlijken zin des woords, had toch inderdaad (des Dichters vurigste bewonderaars en vrienden erkennen het gereedelijk!) geen aanspraak een voor de mondelinge voordracht bestemd Opstel of Dictaat, dat' intusschen, als doorgaande kritiek, te recht wijzing, wederlegging van Wagenaar en het gros onzer oude voor het meest zoo eenzijdige en bekrompene Hoeksch- en Staatsgezinde historieschrijvers, naar het oordeel anders ook van felle tegenstanders, zijne groote waarde, en, by alle aan des Dichters heftigen aart natuurlijke overdrijving en helling naar tegenovergestelde uitersten, in de afbreking vooral van menig als vastgeworteld vooroordeel, zijne vele en onmiskenbare diensten heeft gedaan. Dat, overigens, zijne jeugdige hoorders die Lessen met ingenomenheid, met opgetogenheid bijwoonden, is niet te verwonderen, wanneer men daarby vooral ook in aanmerking neemt den rijkdom van occasioneele leeringen in allerlei vakken en richtingen, waartoe deze Lessen over Vaderlandsche Geschiedenis telkens aanleiding gaven, - de hartelijkheid, waarmede deze jongelingen in huis- en studeerkamer, ook buiten de collegie-uren, by den altijd gastvrijen Dichter ontfangen werden. Geen wonder dan ook, dat zy met schier kinderlijke aanhanklijkheid zich ten allen tijde, in dagen van ziekte, by allerlei gelegenheid, als trouwe | |
[pagina 328]
| |
en dankbare vrienden gedroegen. Geen wonder insgelijks, dat sommigen het zij der onmiddelijke hoorders, het zij vooral der genen, die meer of min uit de verte van deze Lessen een naklank vernamen, door al te letterlijke opvatting en verspreiding van menig Bilderdijksch paradox, dat soort van alarm, dat zich eerlang over heel het Noordelijke Nederland verspreidde, onschuldig te weeg brachten. Beslist monarchaal, warm Oranjegezind, antirevolutionair, anti-Barneveltsch, anti-Loevesteinsch, anti-liberalistisch, en toch wederom, of liever daardoor zelve, by uitnemendheid vrij en ruim tegenover usurpatie en aanmatiging op elk gebied, als de beginselen van Bilderdijk altijd geweest waren, was overigens juist niet altijd de vorm, waarin zy nu voorgedragen of verdedigd werden, by uitnemendheid geschikt om de tegenparty langs den weg van vriendschaplijke discussie over te halen. Het geen de ongerustheid voor den invloed van Bilderdijk op een deel der Academische jeugd niet weinig vermeerderde, was dat de mannen-jongelingen, die hem hoorden en bezochten, grootendeels door het aanzien het zij van hunnen maatschaplijken rang, of van hunne personeele hoedanigheden (waaronder voorzeker by meer dan éénen eene zelfstandigheid, die ook tegenover den geliefden Leermeester wel eens de proef doorstond), het zij van beide vereenigd, algemeen in hoogachting by | |
[pagina 329]
| |
aant.hunne studie- en tijdgenooten stonden. Zal ik hier eenige weinigen, die meer bijzonder tot des Dichters intiemen huiskring behoord hebben, noemen? Daar was, b.v. onder de bijwoners der eerste Reeks van Voorlezingen en innigste vrienden, de voor allen, die het voorrecht gehad hebben hem persoonlijk te kennen, onvergetelijke Willem van Hogendorp, vroeger gedwongene en met geweld weggevoerde Garde d'honneur, en in deze betrekking nog in de macht der Franschen, toen zijn vader Gijsbert Karel in die gedenkwaardige maand November 1813 de vaan der bevrijding opstak, toen zijne broeders voor het aangezicht van vriend en vijand, van het volk en zijne verdrukkers, het huis op den Kneuterdijk uittraden met de Oranjekleuren op hoed en rok. Al wat geboorte en opvoeding aan een jong mensch geven kan van aangenaamheid, van gemaklijkheid, van elegantie in de vormen, en ook wederom zonder den uitnemendsten personeelen aanleg, ten aanzien van edelaartigheid van hart en karakter, van geestigheid en scherpzinnigheid, van fijnheid en juistheid in spreken en schrijven, niet geven kan, vereenigde zich in dien veelbeloovenden aanstaanden Staatsman, wiens blaam van tot de school van Bilderdijk behoord te hebben, onder de regeering van Koning Willem I, noch door zijne bekende personeele bekwaamheden, noch vooral door den naam en titel die hy droeg, schijnt te hebben kunnen | |
[pagina 330]
| |
opgewogen worden vóór het allerjongste tijdperk van zijn vroeg afgesneden loopbaan. - Daar was zijn broeder, Dirk van Hogendorp, een voorbeeld, reeds aan de Academie, van die degelijkheid en deftigheid, aan de oude Hollandsche Rechtsmagistratuur eigen, - een toonbeeld van dat soort van karakters, wier doorgaandsch zwijgen aan de kortheid van hun ja, ja! en neen, neen! zoo veel te grooter kracht bijzet, - een Christen, die voor de belijdenis en smaad van zijnen Heer de miskenning ook van het meest geëerbiedigde op aarde zonder aarzeling dragen kon. - Daar was Nicolaas Carbasius, de schrandere en oorspronklijke Student in de Rechten, die, eenmaal door Bilderdijk en eigen studie overtuigd geworden van het goede recht der Oranjeparty in de geschiedenis des Vaderlands, den Staatsgezinden roem van zijn Noordhollandsche Vaderen met die gulle en naïve zelfverloochening prijs gaf, het kenmerk juist eener vrij geboren ziel, gelijk de zijne was. - Daar was, die reeds vroeger had mogen genoemd worden, en, waar sprake is van Bilderdijk, wel in geenerlei opzicht mag voorbijgegaan worden, mijn broeder in afkomst en later in geloof, Abraham Capadose, minder rechtstreeks in het eerst, maar straks niet minder innig aan den grooten Christendichter met betrekking tot de hoogste ziels- en levensbelangen verplicht, - ook hy eene dier naturen, die zich niet gemaklijk, dat is, zon- | |
[pagina 331]
| |
aant.der drang van degelijke redenen, op welk gebied ook van denken en gevoelen, - en zeker nooit aan bloot menschelijk gezag, - gevangen geven, maar dan ook aan de eens van God ontfangene overtuiging verlangen getrouw te blijven tot in den uitersten nood en dood. - Het zou onvoegzaam worden, ten aanzien van nog andere, voor het meest nog in leven zijnde, voormalige discipelen van Bilderdijk hier in bijzonderheden te treden. Van enkelen uit hun midden mogen wy evenwel althands de namen niet met stilzwijgen voorbijgaan: J.T. Bodel Nyenhuis, schoonzoon van H.W Tydeman, en in hoogschatting van Bilderdijk gantsch één van hart en gemoed met al wat Tydeman heet, - A. Brugmans, zoon van een der oudste vrienden des Dichters uit de dagen reeds van vóór de omwenteling van 1795, - P.J. Elout, zoon van den met eer bekenden Staatsman, en broeder van den vermaarden Generaal, - Groen van Prinsterer, wien niemand wel van slaafsche navolging van den gevierden Meester ooit verdacht heeft, - Rau (van Gameren), zoon van den beroemden Hoogleeraar door Bilderdijk bezongen, en broeder van den verdienstelijken Dichter van den zelfden klassieken naam, - de Baron van Wassenaer van Catwijk, - nog anderen, wier verzwijging te dezer plaatse voorwaar aan geen gebrek van waardeering, maar van geheugen toegeschreven worde. Onder die altijd, als wy reeds herhaaldelijk te kennen | |
[pagina 332]
| |
gaven, in aantal zeer beperkte schare van hoorders, deels ook huisvrienden van Bilderdijk, heerschte, ja zeker! eenige jeugdige opgewondenheid, ja zeker! hier en daar by sommigen eene ingenomenheid met den in alles buitengewonen Voorganger, die op het gemoed der Academische Voorgangers wel eens onaangenaam kon te rug werken, - ook een soort van jeugdigen overmoed, misschien, tegenover vooral de oude en zoo deerlijk door Bilderdijk ten toon gestelde begrippen, en misvattingen, en naïveteiten van Wagenaar. Doch wat dien by eene vurige jeugd niet vreemden overmoed betreft, - wie er het verst in ging, zou voor het geen op dat punt een later, een geheel ander jonge Holland heeft opgeleverd en blijft opleveren, ongetwijfeld de vlag hebben gestreken. En wat de opgewondenheid betreft, het was hoofdzakelijk hooge ingenomenheid met, - bewondering van groote karakters in de Geschiedenis, - afkeer van die bloote klanken van vrij, en vrijzinnig, en verdraagzaam en wat des meer is, in vroegere en latere tijden zoo algemeen tot leus en dekmantel van juist de tegenovergestelde strekking en bedoeling misbruikt, - maar ook afkeer in het bijzonder van ieder valsch en onedel wapen in den strijd der meeningen, van anonyme en pseudonyme aanvallen en aantijgingen, van het misbruik van maatschaplijken invloed en positie om wat tot de heerschende meening niet behoort, slinksch en | |
[pagina 333]
| |
heimelijk te weeren en verdacht te maken, met stelselmatige uitsluiting, by wege van zamenspanning, van anders denkenden uit elke betrekking; een bederf in Nederland, hetwelk wy weten dat, vooral ook in Geleerde of Wetenschaplijke lichamen, wel eens mannen van eer en degelijkheid genoodzaakt heeft hun lidmaatschap neder te leggen, ten einde met dergelijke onedele en onwaardige taktiek ook zelfs den schijn van gemeenschap af te snijden. De school van Bilderdijk, na dat nu bijna veertig jaren omgeloopen zijn sedert die zoo veel besprokene en verdacht gemaakte Lessen, - nu degenen, die geacht kunnen worden er toe behoord te hebben, zich op geen grooten afstand meer van het einde hunner openbare loopbaan bevinden, - de school, dus geheeten van Bilderdijk, kan vrijmoedig tegenover al die toenmalige ijveraars of hunne opvolgers, het hoofd opheffen met de vraag, waar of wanneer dergelijke handelingen het kenmerk of de smet geweest zijn van hunne beginselen, of levenspraktijk. Zy durft vragen, of het ook de vrucht van hare gevoelens en bemoeiingen is, wat in onzen leeftijd het Vaderland tot schade en schande voor het oog van Europa geworden is; - of zy het is misschien, die België voor Noord-Nederland heeft getracht te winnen door middel van de vrijgeestery van Mr. Johannes Kinker of een collegium | |
[pagina 334]
| |
philosophicum? Of zy ook eenig deel had aan die beruchte bladzijden in de geschiedenis van Nederland, toen de vrije oefening eener Protestantsche, eener onwedersprekelijk Hervormde Godsdienst verhinderd werd door boeten en gevangennemingen, door inkwartiering en bezetting met dragonders, aangevraagd en verkregen door eene Nederlandsche zich Hervormd noemende Synode, - tot dat de regeering van Koning Willem II, ridderlijker nagedachtenis, een eind aan deze schandtooneelen heeft gemaakt? - Waar waart gy destijds, liberale mannen in zake van Kerk en Kerkgeloof? de brieven misschien schrijvende aan de Ministers van Eeredienst en Justitie om met de sterke hand de conscientie van Nederlandsche, den Koning en het Vaderland getrouwe onderdanen te binden? - Of waar waart gy toen, liberalen op politiek terrein? uwen geest wellicht vermoeiende met het zoeken van bewijzen, dat uwe theoriën van vrijheid en vrije Godsdienstoefening op geen aanhanger van de leer der Synode van Dordrecht toepasselijk zijn? |
|