De dichtwerken van Bilderdijk. Supplement. De mensch en de dichter Willem Bilderdijk
(1859)–Willem Bilderdijk, Isaäc da Costa– AuteursrechtvrijEene bijdrage tot de kennis van zijn leven, karakter en geschriften
[Treurspelen]Doch voor dat wy by dien onsterfelijken, helaas! Fragment gebleven Epos van den Nederlandschen Hoofddichter een blik laten gaan, bepaalt de orde van den tijd der zamenstelling, maar vooral de regelmatige geschiedenis zijner steeds verder en rijker ontwikkelde Dichtgaaf, ons nog eerst by zijne proeven op het tragische gebied. Dramatische poëzy heeft, na de overbrenging der twee Sophocleesche meesterstukken in deze taal, hem altijd weinig aangetrokken. Het is of hy den kring, waarin de gewone Tooneelwetten hem beperkten, eerder eng en belemmerend voor zijne rijke verbeelding en behoefte aan naar evenredigheid rijke en uitvoerige bearbeiding vond. Een gedicht, (Het Tooneel) in den trant van Horatius Brieven, aan de Vries in het jaar 1808 gericht, gaf weinig hoop | |
[pagina 225]
| |
voorzeker aan de genen, die van Bilderdijk nu ook eene proeve van Hollandsche Tragedie zouden verwacht hebben.Ga naar voetnoot* Doch tusschen het schrijven van den Dichterlijken brief uit Katwijk en de mededeeling, het zij dan aan den beminden Vriend het zij aan het Publiek, had een geheel nieuwe vlaag of aandrift van Poëzy hem op het onverwachtst ook naar deze nog onbezochte kusten van het rijk der Dichtkunst doen aanlanden. Een tweeregelig naschrift geeft daarvan aan het slot des Briefs het luimige bericht:Ga naar voetnoot† Dus Alfius de TweedeGa naar voetnoot§, en gaf zijn lier den schop;
Bedacht zich, greep de pen, en stelde een Treurspel op.
Dat Treurspel was de Floris de Vijfde, een dramatische arbeid minder schitterend van poëzy of zelfs kunst van zamenstel, dan wel belangwekkend door de levendigheid van den dialoog, en de treffende schildering der karakters: het bitter ijverzuchtige van Gerard van Velzen, het hatelijk hooge van Herman van Woerden, het schuldig weifelende van Gijsbrecht van | |
[pagina 226]
| |
Amstel, het ridderlijk koene van Kuik, het aandoenlijk trouwe van den Edelknaap, boven alles het edele, groothartige en argelooze van den ongelukkigen Floris. Het Treurspel, in drie maal vier en twintig uren ontworpen en geschreven om in 's Konings tegenwoordigheid op den Amsterdamschen Schouwburg vertoond te worden, kon door de Tooneelisten niet tijdig genoeg voor het oogmerk ingestudeerd worden. Zoo verscheen het dan eerlang (nog in 1808) in druk met eene, voor de taal en voor den korten maar krachtigen inhoud beide, karakteristieke Opdracht aan den Vorst. |
|