De dichtwerken van Bilderdijk. Supplement. De mensch en de dichter Willem Bilderdijk
(1859)–Willem Bilderdijk, Isaäc da Costa– AuteursrechtvrijEene bijdrage tot de kennis van zijn leven, karakter en geschriften
[Denkbeelden over den besten regeeringsvorm]Het is hier wellicht de plaats, om de beginselen van Bilderdijk toe te lichten of te doen kennen, ten aanzien zoo van Regeering in het geheel, als in het bijzonder van het eenhoofdig bestier, van den Stadhouderlijken Staatsvorm, in Nederland. Voorkeur naar de zijde der monarchy lag uit den aart der dingen van zelve in gemoed en aanleg van den man, die, alleen reeds door zijne militaire neigingen, in verstandig gebieden en naauwgezette gehoorzaamheid het beginsel van alle ware orde en werkzaamheid zag. Het is er evenwel verre van daan, dat hy in zijne jeugd (inderdaad ook | |
[pagina 62]
| |
aant.niet in zijnen ouderdom) absolutistische begrippen beleden of gekoesterd hebbe. Daartoe was hy wederom, gelijk hy het in zijnen ouderdom nog uitdrukte, te zeer Nederlander en Bataaf.Ga naar voetnoot* Ook strekte daarheen in geenen deele de opvoeding of het voorbeeld in het vaderlijke huis, alwaar, gelijk overal by de oude en zuivere Oranjeparty, de liefde voor het Stamhuis gegrond was op herinneringen van vrijheid en vrijmaking van het jok van Spanjaart en Franschman naar buiten, zoo wel als van eene dwangzieke oligarchie naar binnen. Dien geest ademen dan ook zoo de Prijsvaerzen, als nog lang de dichterlijke en andere eerste voortbrengselen van 's Dichters pen. Wel heeft hy, met het oog op de revolutionaire bewegingen en als in terugwerking tegen den dreigenden Vorstenmoord in Frankrijk, het Deensche volk kunnen prijzen en gelukwenschen van wege de toekenning, in 1661, van een onafhanklijk gezag aan hunnen Koning. Wel, en bovenal, zag hy ten allen tijde in den éénhoofdigen regeringsvorm den eenig wezenlijken waarborg tegen de verdrukking der kleine dwingelanden, gelijk hy de tegen den Graaf van Holland zaamgezworene Edelen in zijne Fransche Opdracht van den Floris de Vijfde aan Koning Lodewijk noemt.Ga naar voetnoot† Wel heeft hy | |
[pagina 63]
| |
op onderscheidene wijzen, wederom in later tijd, zich tegen de onwaarheid en het revolutionair beginsel dier Constituties hevig uitgelaten, die hy niet uit de historie des volks als gegroeid, maar door kracht van bedriegelijke en ongoddelijke theoriën aan Vorsten en volken opgelegd achtte. Maar eene monarchy was, in het wezen der zaak en in den grond van zijn gemoed, alles behalve met rechten ook der natie en hare onderscheidene standen of stenden onbestaanbaar. En niet alleen dit, maar gelijk hy zich monarchy en vrijheid zeer wel kon voorstellen onder de minder hooge titulatuur van een' Graaf van Holland, zoo kon hy zelfs met een republikeinschen Staatsvorm vrede hebben, mits door een Eminent Hoofd, doch van meerder beteekenis dan een Venetiaanschen Doge, bestierd en krachtig. Maar dan ook evenzeer als hem in onze Middeneeuwsche geschiedenis het Spilleen mishaagde en zijne richting zuiver Kabeljaauwsch was, zoo was in het tijdvak der Republiek zijn afkeer hoogst natuurlijk èn van de Staatsgezinde party, dat is in zijne oogen, de Hoeksche van dien lateren tijd, èn van elke vrouwelijke bemoeiing, het zij tegenover het zij onafhanklijk van den Vorst of Stadhouder zelven. Waren hem alzoo Prinsessen als Maria, gemalin van Willem III, Maria Louisa, moeder van Willem IV, of Prinses Anna van Engeland, moeder van Willem V, voorwerpen der | |
[pagina 64]
| |
aant.hoogste vereering in de geschiedenis van zijn land en van zijns vaders leeftijd, de Staatsbemoeiingen der Prinses van Pruissen, Gemalin van den Stadhouder, in zijnen eigenen tijd konden ook met de beste inzichten hem niet anders dan tegenstaan. Wat hy eigenlijk wilde, was de versterking van het Erfstadhouderlijk gezag zonder behulp maar veeleer met bedwang der oude Staatsgezinde, later uit nood en om zelfbehoud naar Oranje gekeerde party; maar dan ook evenmin, door den invloed van een buitenlandsch Stamhuis in verband met dien der begaafde, maar in veler oogen meer dan fiere Prinses Wilhelmina van Pruissen. Wat hy gewenscht zou hebben, wat hem midden in de spanning der dagen van 1781 tot 1787 steeds voor den geest zweefde, was de verheffing van den Stadhouder tot de Grafelijke waardigheid, al ware het ook door een stouten Staatsgreep, die, gericht beide tegen de oude aristocratische party en tegen de opkomende omwentelingsbegrippen, eigenlijk in het ware belang zou zijn geweest, zoo hij meenen mocht, zoo van de Aristocratie tegen de Revolutie, als van de vrijheden des volks tegen de oligarchie, en het gezag van Oranje op echt nationale grondslagen gevestigd had. Zie daar den sleutel van den laatsten, anders raadselachtigen, regel van zijn versje: de Vijfde, nog in 1789 aan den Stadhouder toegezongen, | |
[pagina 65]
| |
Spring twee getallen voort, zoo zijt gy wel genaamd!Ga naar voetnoot*
dat is: wees Graaf Willem VII in plaats van Stadhouder Willem V, en gy zijt van het onheilspellende cijfer en van de onzalige bekrompenheid van een bloot Stadhouderlijk en ondergeschikt gezag bevrijd! Doch, gelijk de Dichter het op meer dan ééne plaats heeft opgeteekend, alle dergelijke plannen en gedachten stuitten af op de strenge naauwgezetheid van den Prins, die zich in geen geval eene overtreding van de toenmalige Constitutie zou hebben veroorloofd. Het gronddenkbeeld, meer dichterlijk dan praktisch voor dien tijd, moest eerst in later dag, na het doorstaan van talrijke Revolutiën in Nederland en geheel Europa, door de verheffing van den toenmaligen Erfprins tot Souvereinen Vorst, straks niet slechts Graaf maar Koning, verwezenlijkt worden. Het plan des Dichters, uit het standpunt van den Stadhouder onaanneemlijk, en ook by oogenbliklijke uitvoering hoogst waarschijnlijk niet bestand tegen de dreigingen van den leeftijd, maakt het in elk geval op nieuw begrijpelijk, dat noch de vreemde tusschenkomst, noch het overwicht eener Prinses uit den vreemde, in den geest van Bilderdijk ooit konde zijn. |