De dichtwerken van Bilderdijk. Supplement. De mensch en de dichter Willem Bilderdijk
(1859)–Willem Bilderdijk, Isaäc da Costa– AuteursrechtvrijEene bijdrage tot de kennis van zijn leven, karakter en geschriften
[Prijsverzen en verdere eerstelingen]In het volgende jaar stond hem een nog glansrijker triomf te wachten by het zelfde Genootschap. Ditmaal was de Liefde tot het Vaderland de prijsstof. De jeugdige kampstrijder zond een Dichtstuk in Alexandrijnen in, dat den gouden eerpenning behaalde, en nog op hetzelfde onderwerp een Lierzang, aan welken de tweede zilveren werd toegekend, terwijl de eerste zilveren behaald was door Jonkvrouw de Lannoy. De persoonlijke kennismaking met deze Dichteres, voor wier talent Bilderdijk reeds te voren groote achting had opgevat, gaf aanleiding tot eene vriendschap, waarin ook Feith een tijd lang gedeeld heeft, en die tusschen het dichterlijk Drietal tot eene briefwisseling aanleiding gaf, waaruit onder anderen tot ons gekomen is de luimige brief aan de edele Baronesse over een afbeeldsel van haar schootkatje, het ook nog in de Opdracht van den Muis- en Kikvorschkrijg herdachte Pegaasjen. Door menig getuigenis zijner hooge achting voor de begaafde Jonkvrouw en hare dichterlijke gave vereerde hy in 1783, by de uitgaaf harer Na- | |
[pagina 21]
| |
aant.gelaten Gedichten en by meer dan ééne latere gelegenheid, hare gedachtenis, als, onder anderen nog waar hy in zijn beroemd Afscheid, uitgesproken ten jare 1811 in de Hollandsche Maatschappy van Wetenschappen en Kunsten, de eervolle vermelding der Dichters, zijne toenmalige tijdgenooten, met een te rug blik op de dagen zijner eerste optreding in dezer voege besluit: Gy, gy-alleen, Lannoy, gy echte Dichteres,
Wier tombe, omwemeld van Bataafsche lijkcypres,
Ik-zelf met eigen hand uw lijkasch heb geschonken,
Verdiende in 't perk der eer eens Dichters hart te ontfonken;
Gy waart me een zegepraal, my dierbaar, mijner waard! -
Neen, Hollands Dichtrenoogst was tot dees tijd gespaard.Ga naar voetnoot*
Zoo was op nog geen twintigjarigen leeftijd de naam van Willem Bilderdijk als Dichter gevestigd, en een nieuwe kring van leven en omgang, zoo buiten als binnen het ouderlijke huis, voor hem geopend. Eerlang breidde zich zijne bekendheid en ten gevolge daarvan zijn letterkundige omgang en geleerde briefwisseling tot wederom een anderen kring uit, toen hy ten jare 1779 den eersteling zijner Navolgingen uit de Grieksche Oudheid in het licht had gegeven, den Koning Edipus naar Sophocles, die tien jaren later gkevolgd en verre overtroffen werd door zijnen | |
[pagina 22]
| |
Dood van Edipus naar den Edipus op den Paardheuvel van den zelfden grooten Athener. Het talent, waarmede reeds de eerste dezer twee navolgingen bewerkt was, werd geëvenaard door de blijken van grondige studie der Grieksche taal, kunst, en Oudheid, nedergelegd zoo in de uitvoerige Aanteekeningen achter het Treurspel, als in den Brief van den Navolger van Sofokles Edipus, uitgegeven ten jare 1780, omstreeks den tijd der bekrooning zijner Verhandeling over het verband van Dichtkunst en Welsprekendheid met Wijsbegeerte, by de Leydsche Maatschappy van Nederlandsche Letterkunde. De reeks zijner Prijsverzen werd ten jare 1781 besloten met het Dichtstuk: Onze voorvaders by de oprechting van het Gemeenebest. Zijne eerste proeven van arbeid op het gebied van Oude letterkunde en geleerdheid hadden hem vroegtijdig in aanraking en verkeer gebracht met mannen als Petrus Fontein, met Daniël van Alphen en L. van Santen te Leyden, door welken laatstgenoemden hy ook nog even in kennis kwam met den beroemden Hoogleeraar in het Grieksch, Lodewijk Casper Valckenaer.Ga naar voetnoot* |