De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 14
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 369]
| |
Het tabakrooken.Ga naar voetnoot*Quid hoc veneni saevit in praecordiis!
Horatius.
Die heb met Godvergeten hand
Zijns grijzen vaders nek gebroken,
Die 't eerst dat heilloos stinkend rooken
Heeft ingevoerd in 't Vaderland.
Hy gaf 't verachtlijk wormgebroedsel
Der laffe en vuile luiheid, voedsel
In breinbedwelmings tooverrust:
Hy was 't die vlijt en spierkracht doofde,
En 't menschdom 's levens waarde roofde
Voor dronkenschap der zwijmellust. -
Waar ben ik? in wat Hel van rampen?
Op ieder voetstap waar ik treê,
Omwalmt my 't walglijk onkruiddampen,
En doet my borst en longen wee.
Hoe keert my 't hart en de ingewanden,
Wanneer dit stinkende oliebranden
Zijn gif door heel de lucht verspreidt,
In 't lichaam om met pijnlijk wringen!
En geldt dit voor versnaperingen,
Voor feestonthaal en lieflijkheid? -
ô Gouden tijd van onze Vaderen,
Toen de ouderwetsche goede eier
Vernieuwde krachten stortte in de aderen
In 't smaaklijk voedzaam garstenbier!
Doch, Frankrijk, ja by uw venijnen
| |
[pagina 370]
| |
Van aangezette valsche wijnen
Heeft ook dit gif zijn rechte plaats.
Welaan, het moog wien 't lust vermaken;
Voor my zal nooit die wierook blaken;
Voor my geen stinkend dampgeblaas!
1828.
|
|