De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 14
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 365]
| |
De hanenkraai.Ga naar voetnoot*Wat stem vermaant in stille nacht
Het slapend menschelijk geslacht
Den Allerhoogste lof te zingen?
Wat roept die schelle en raauwe kreet
Den achteloozen stervelingen,
Wier hart hun Schepper steeds vergeet?
Gy vogel, die op 't huislijk dak
Of d'uitgebreiden lindentak
Uw schildwacht uitstaat tot den morgen,
En nacht- van nachtwaak onderscheidt,
Wat wekt gy de ingeslapen zorgen
Van uit die zelfvergetelheid?
Hoe plechtig klinkt uw heesche stem!
Met welk een nadruk, kracht, en klem,
Door 't neevlig van het holle duister! -
Hoe dringt zy tevens hart en oor
By 't flikkren van den morgenluister
Met zenuwschokkend krijschen door! -
Ja, klink, getrouwe wachttrompet,
En roep ons tot herhaald gebed,
En tranen als de Apostel weende
Na dat hy roekloos zich vermat,
En op een zelfbestand zijn leende,
Dat in zich-zelf nooit steunsel had.
| |
[pagina 366]
| |
Herinner ons van stond tot stond
Dat schroomloos trotsen met den mond,
Dat steeds een voorbode is van zwichten;
En leer hem die zich zeker acht,
Als d'eersten steun der Christenplichten,
Verloochening van eigen kracht.
Ja, tref ons ieder oogenblik
Den boezem met gegronden schrik
Voor 't broze weefsel waar we aan hangen:
Ach Petrus, fiere Petrus, viel!
Gy, tranen, stroomende op zijn wangen,
Weest voorbehoedsels onzer ziel!
Klink door, gy schrille wachterstrot,
Dat ge ons ten roepstem zijt tot God!
En uit der zonden slaap moogt stooren
By 's Helschen vijands nachtverraad,
Wien, daar hy 't onkruid zaait in 't koren,
Geen sluimrig zielsgebed weêrstaat.
1828.
|
|