De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 14
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 319]
| |
Zielskalmte.Ga naar voetnoot*De Heer zal zijne goedertierenheid gebieden. Wat de woeste Tijd in 't rennen
Met zijn stouten tred vermalm',
Bouwgevaarte, rots, of halm;
Wat de windvang van zijn pennen,
Als hy ze in zijn vlucht ontplooit,
Door de dunne lucht verstrooit:
Altijd zonder zielsverwrikken,
Angstbedwelmen, of verschrikken,
Altijd in de zielsrust kalm, -
Zien wy 't drijven of verzwinden
Met den adem van de winden,
Als een lichaamlooze galm.
Heffen wy het oog naar boven,
Om den God der eer' te loven!
Onzer beden wierookwalm
Zal by 't zuchtend boezemhijgen
Tot zijn hoogen zetel stijgen
Met der Englen gloriepsalm.
Rijs, mijn harte!
't Pak der smarte
Buigt of onderdrukt geen Palm.
In dees lage rampvalleien
Is de wieg van 't tranenschreien;
Maar hoe kort!
Juichen met Gods Englenreien,
Is wat ons beschoren wordt.
| |
[pagina 320]
| |
Ruischt dan, zangerige halmen:
't Heilrijk oogenblik genaakt,
Dat ons van de ketenschalmen
Dezer aard ontbonden maakt!
Klimt, ô galmen,
Met de walmen
Aan een gloeiend hart ontweld!
God zal alle tranen stelpen,
Hy de in nood verlaatnen helpen,
Hy die trotsheid nedervelt;
Hy die ook 't getrouw verrichten
Onzer plichten,
Dat Hy-zelf ons schonk, vergeldt.
1827.
|
|