De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 14
(1859)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijWonderen.Ga naar voetnoot*Wat vraagt gy naar mijnen naam? die is Wonderlijk. Wat wonderbaar gewrocht, in grashalmspriet en bies
Uit aarde en water door Gods ordning opgerezen!
En wat, in 't dierlijk lijf, gebeente, spier, en vlies!
Ja zelfs in 't vormloos stof waar 't al uit samenwies,
Onkenbaar, hoe doorvorscht, voor 't meest bevoorrecht Wezen!
Van waar dit? en van waar dat wonderbaar verband,
Waar 't al door samenhangt, het minst gelijk het grootste?
Waar schuilt de ondenkbre konst van de onbegrijpbre hand,
Waar 't alles ordenend verstand,
Dat zoo veel wondren bootste?
Zoo vraagt ge u-zelf, ô mensch, en zelf begrijpt ge u niet,
Als ge op u-zelf by al die wondren nederziet.
| |
[pagina 318]
| |
Ja vraag het. Op die vraag zoudt ge eeuwig andwoord derven,
En, hoe opmerkzaam, als 't meest' onopmerkzaam dier,
In uwe onwetendheid en onbeandwoord sterven,
Na vruchtloos met uw oog de schepping door te zwerven.
In de aarde waar ge uit wierdt, in water, lucht, en vier.
Ja vruchtloos zou zijn stem door lucht en wolken donderen,
En bliksemen gebergte en rotsen voor uw voet,
Ja, by 't ontelbre tal van nooitbegrijpbre wonderen,
Het aardrijk splijtende van onderen
Door d'opgeborsten gloed.
Maar neen, Hy wilde zich door 't Heilwoord openbaren;
Gy hoor en beef, Hy spreekt! - Verstom hier, stem en snaren!
‘IK ben 't (dus zegt Hy) IK. IK, 't rein zelfstandig ZIJN,
IK, de eenige die ben. - Wie durft zich dan vermeten,
Te hangen aan het stof, aan enklen schemerschijn?
't Bestaan (gebootste klomp uit kleiaarde!) is het mijn.
Hoe kost ge uw Schepper, gy bewerktuigd niet, vergeten?
Neen, hef uw oog van de aard en van u-zelf, tot MY.
In 't stof drukte ik mijn merk; maar 'k wil me aan u betoonen.
Gy wederstreefde en vielt; maar 'k blijve u nog naby,
'k Betaal my-zelf uw schuld, zijt vrij!
'k Wil de onverdienstlijkheid belonen.’ -
Rijs, stervling, van uw val! God trok zich uwer aan;
Zijn Zoon werd stervling, leed en heeft voor u voldaan.
1827.
|
|