De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 14
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 258]
| |
Onweêr.Ga naar voetnoot*Dat bleeke vrees en woeste schrik
Onwetend vliên waarhéén,
Als 't wolkgekraak zijn vlammen schiet;
Of roereloos versteen'!
Den Christen in zijns vaders schuts
Ontzet geen dreigend weêr:
Hy kent Hem die de donders zendt,
Zijn God, zijn Opperheer.
Zy raatlen hem om 't buigend hoofd!
De needrigheid heeft moed.
Zijn hart erkent de Vaderhand,
Den zijnen altijd goed.
Ons leven is in 's Hoogsten hand;
De dood, ons steeds naby:
En treedt hy toe, wy zijn gereed,
Op welk een wijs het zij.
Het bange ziekbed matte ons 't lijf
In langzaam lijden af! -
Een enkele oogwenk rukke ons weg
In 't onvoorziene graf! -
God kent ze, die Hy zich verkoor,
En houdt hen eeuwig vast.
Berei' Hy ze als van stap tot stap
Door 's warelds lust en last;
| |
[pagina 259]
| |
Of rukk' Hy ze in een oogwenk heen,
Die oogwenk ook volstaat
Dat Hy ze 't hart geheel herschepp',
En van het aardsch ontslaat.
Wat kiest, wat wilt ge, en vreest, en schuwt,
Gy steeds verdoolde mensch?
God zaligt ons langs Zijnen weg,
Zijn wil zij onze wensch!
Ja, stervling, laat uw lot aan Hem,
Berust in Zijne zorg:
Beveel Hem alles! Jezus leed
En Hy, is onze borg.
Acht altijd ieder uur als 't laatst!
Wees elke stond bereid,
En blijv' de wijs en 't oogenblik
Aan Gods barmhartigheid!
1827.
|
|