De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 14
(1859)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijOngeloof.Ga naar voetnoot*L'incrédulité serait bien rare si l' homme tout entier jugeait de la vérité; mais il établit pour juge, une seule de ses facultés, et cette faculté est l'esprit, qui ne saisit jamais que des rapports. Van waaral 't Ongeloof? - Deschrandre mensch zoekt klaarheid;
Daar stelt hy 't kenmerk, daar het wezen in der waarheid.
Maar klaarheid onderstelt een vatbaarheid. Geen licht
Is blindgeboornen klaar by 't missen van 't gezicht;
| |
[pagina 256]
| |
Geen zoete melody vermaakt wie, doofgeboren,
Het trillend zintuig mist waardoor we klanken hooren;
En 't zelfde is even zoo waar 't hooger waarheid geldt,
Waarin men (wijs of dwaas,) 't verstand tot rechter stelt.
Wat 's klaarheid voor 't verstand? - Een welgesmede schakel
Van reednen, vloeiende uit elkander. Dit 's 't orakel
Alleen onfeilbaar voor 't Wiskunstnaars geestloos hoofd.
Dat steeds bewijzen vraagt, en anders niet gelooft.
Wel doet hy in zijn vak van afgetrokkenheden;
Maar wacht' hy zich van in eene andre sfeer te treden,
Waarin geen vlakte of lijn, maar 't geestlijk, 't goed en 't kwaad,
De Godheid en de ziel, ter overdenking staat!
Eene andre vatbaarheid dan 't trotschend zelfvermogen
Van 't ingebeeld verstand, en 't vormlijk kunstbetogen,
Is hiertoe noodig, en ons waarlijk ingedrukt.
De Waarheid wordt gevoeld, en niet hervoort gerukt
Door reeksen van gevolg en nasleep van gevolgen;
Neen, maar met vollen teug in 't dorstend hart gezwolgen.
Bewijst ge aan 't oog zijn zien, of aan 't gevoel zijn smart;
Begeerte of afkeer, als ze er plaats neemt aan het hart?
Bewijs dan, dat gy zijt; bewijs uw eerste gronden
Waar heel 't gebouw op rust der Filozoofsche vonden,
Of twijfel of ontken dat waar of valsch besta,
Of, twijfel twijflende of gy twijfelt, neen of ja.
Neen, al wat ge of bewijst of pogen kunt te ontleden,
Bevat geen wezenheid, maar, bloot, betrekk'lijkheden,
Hoe dit tot dat staat; 't een het ander met zich brengt,
En, reeds erkend, dus ook geen weêrspraak meer gehengt.
't Is, wel bezien, een bloot herhalen van 't gestelde,
En 'k vraag, hoe zulk herhaal dan als bewijzing gelde,
Of wat het voortbreng'. - Ach! 'k heb mede jaren lang
Mijn geest geoefend in dien zelfden hersenprang,
En 't zelfde door zich-zelf als triomfant doen blijken.
't Was oefning voor 't verstand, maar zuivren noch verrijken,
En bracht niets voort waar 't krank en heelingzoekend hart
In deelen kon of troost uit scheppen by zijn smart.
Neen, overtuiging is in 't geestlijk geen betogen
Door reednen, maar zy daalt onmidlijk uit den hoogen;
't Verstand, uit eigen aart voor alle voorwerp koel,
| |
[pagina 257]
| |
Bestemt ze als bloot gevolg van innig zielsgevoel.
Ja, de overtuiging is in 't zelfgevoel gelegen,
En vruchtloos druischtdaar 't hoofd met zijn waanwijsheid tegen.
Zoo is 't Geloof, gevoel; - geen vrucht van redentwist,
Verstandsbespiegling die in neevlen grijpt en gist
Of uit zijn eigen grond (dat diergeliefd zich-zelven!)
Wat vrije Godsgaaf van omhoog is, op wil delven.
ô Blinden, u ontbreekt indien gy licht verlangt,
Het zintuig (smeekt daarom!) waardoor de mensch 't ontfangt,
't Geopend hart. Dit blijft gesloten, tot de stralen
Der reddende Genâ door zijn bekleedsels dalen
En 't treffen. Dat 's Geloof! En dat geloof alleen
Ziet door verderf en dood en schijnverblinding heen.
Daar leere 't waanverstand voor duiken en verstommen,
Met al die schranderheid waarop de Wijzen brommen!
Gy, pas uw wijsheid toe op 't aardsche, Filozoof;
Waar de Almacht zich verklaart, buig neder, en geloof!
1827.
|
|