De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 14
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 240]
| |
By een tafereel van een spelend kind in zijn moeders gevangenis.Ga naar voetnoot*In des kerkers aaklig duister,
Waar hy op het vloerstroo ligt,
Speelt het nog onnoozel wicht
Met den rammelenden kluister,
En verheugt zich in 't geluid
Dat op 't holle welfsel stuit.
Zoo doet elk der stervelingen
In des lichaams kerkerband
Die de vrije ziel omspant,
En tracht nooit zich los te wringen,
Maar met dartel speelschen zin
Stelt hy daar zijn wellust in.
Dwaas! van licht en lucht versteken,
Daar ge in vuilen damp versmoort,
Wenscht ge naar geen beter oord;
Voelt ge u alles niet ontbreken
In die lijfsgevangenis,
Wat ten welzijn noodig is?
Neen, ge denkt aan geen bevrijding;
Telt de steenen van den wand
(Tot verrijking van 't verstand,)
Met een trotsche zelfverblijding,
En de scheuren van 't gewelf,
Zonder aandacht op u-zelf:
| |
[pagina 241]
| |
Ja, vergeet dat om die wallen
Waar gy in gebonden kwijnt,
't Zonnelicht verkwikkend schijnt,
Harp en luit de lucht doorschallen,
En, van 's hemels daauw besproeid,
Ware vreugd en leven bloeit.
Waant gy dan uw zielsvermogen
Voor dees engen kring bestemd;
En den boei, die u beklemt
En op 't steenblok houdt gebogen,
't Hoogste heil waartoe gy wierdt;
En - wat meer is, slechts verzierd? -
Neen; maar 't kan uw hart niet treffen,
Dat slechts deelt in 't geen gy ziet,
Mits ge uw zeemlenbrood geniet;
En, zich hooger op te heffen
Eischt een poging van uw geest,
Die gy als te moeizaam vreest.
Eindlijk echter slijt die keten,
Eindlijk in 't verordend uur
Wordt die hechte kerkermuur
In een oogwenk neêrgesmeten,
En het helder hemelsch licht
Schijnt u blindende in 't gezicht.
Zult ge dan uw lot betreuren,
Of, verheugd en dankbaar zijn? -
Wellust smaken? - Zielepijn
't Hart verteerend voelen scheuren?
Vraag u dit, en wees bereid:
Waartoe strekt uw vatbaarheid?
1827.
|
|