De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 14
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 187]
| |
Kortheid des tijds.Ga naar voetnoot*Fugit interea, fugit irreparabile tempus.
Virg.
De tijd is kort, ja meer dan ooit te voren;
Zijn loop versnelt bemerkbaar dag aan dag;
Maar werd hy ooit zoo schandelijk verloren? -
Zie daar, wat elk wel recht bedenken mag!
Waar heeft men tijd, om aan zijn hart, geweten,
Zijn God, zijn heil, te wijden naar den plicht?
Wie, hoe 't beleid zich de uren af moog meten,
Vindt tijds genoeg voor 't geen de ziel verlicht?
Ach! 't lijf niet slechts eischt van 't zoo kostbaar leven
Zoo eindloos veel tot nooddruft als zijn recht,
Maar 't is nog meer, wat we aan de dwaasheên geven,
Waaraan 't misleid, 't verdorven, hart zich hecht.
Wat kost ons niet 't voldoen van booze lusten,
Het valsch genot, in naberouw geboet!
Wat ledigheid, verbloemd met schijn van rusten,
Waar de yver voor ons welzijn waken moet!
Wat niet, de dwang van de aangenomen zeden;
Gezelligheid, wier wrijving 't hart vereelt,
Met laf gesprek, en spel, en nietigheden,
Waarin geen ziel dan tot verstrooiing deelt!
Verstrooiing? ach, verwarring! hersensuizen,
Verloochening van waarheid, plicht, en eer!
Meêplichtigheid, uit vrees van aan te druizen
Op d'aangreep zelfs van d'Euangelieleer!
Meêplichtigheid aan laster; wangevoelen,
Verderflijk, maar den tijdgeest aangepast,
Dat de ernst en gloed des Christens doet verkoelen,
| |
[pagina 188]
| |
En 't hart besluit, verweldigt, of verrast! -
ô God, brengt dit het tijdperk onzer dagen,
Dit, wat men zich ten regel voorstelt, meê? -
Ja, zoo men ooit dees wareld wil behagen,
Of leven wil in uiterlijke vreê.
Doch kan zich 't hart naar zulk een regel voegen? -
Men smoort zijn stem in wiss'lend feestgebrom.
Die buiten God een bron zoekt van genoegen,
Verloochen' Hem, en leve in 't Heidendom!
1826.
|
|